“HEEFT CULTUUR EEN MAATSCHAPPELIJKE ROL EN IS DEZE EVIDENT DEMOCRATISEREND OF NIET?”

Bart Caron

“Heeft cultuur een maatschappelijke rol en is deze evident democratiserend of niet?”

Bart Caron

Cultuur staat in het zenit van de politieke belangstelling. Dat is uitzonderlijk. Helaas is die aandacht niet gericht op een krachtig en ambitieus cultuurbeleid. Ideologisch geïnspireerde discussies over de rol van de overheid op het vlak van cultuur, meningsverschillen over begrippen als schoonheid en draagwijdte van de doorgevoerde besparingen liggen aan de basis ervan. Dat roept de vraag op naar de unieke maatschappelijke positie en rol van kunst en cultuur.

Onder cultuur versta ik in dit artikel alle uitingen van hoge cultuur (kunst) en lage cultuur (meer toegankelijke, populaire cultuuruitingen), het cultureel erfgoed en het sociaal-cultureel werk in de vele vormen waarin deze categorieën voorkomen. Deze definitie komt overeen met het object van de cultuurpolitiek en het cultuurbeleid.[i] Dat zijn de categorieën die het voorwerp zijn van een mogelijk overheidsbeleid.

 

Heeft cultuur een belangrijke maatschappelijke rol?

Culturele praktijken zorgen voor veel meer dan vrijblijvend plezier. Eerder brengen ze ons in verwarring. Tarten ze onze zintuigen. Destabiliseren ze onze ziel. Vragen stellen bij de samenleving, herinterpreteren, vraagtekens plaatsen bij visies en overtuigingen, het behoort tot het wezen van de culturele en artistieke praktijk. Is dit hun maatschappelijke rol?

Een eerste belangrijke categorie van het brede begrip cultuur is kunst. Kunst spreekt al onze menselijke vermogens aan: intellectuele, mentale, fysieke. Kunst doet van alles met ons. Kunst verlegt grenzen en verruimt onze horizon omdat kunstwerken het mogelijk maken om ervaringen op te doen die niet zomaar voorhanden zijn. Kunstenaars geven vorm aan hun kijk op het leven en de samenleving. Ze houden ons een spiegel voor. Dat is verrijkend voor de samen-leving en de individuele toeschouwers.

Een 'rijke' maatschappij – niet in de materiële betekenis van het woord – laat zich permanent voeden en bevragen door kunst en door cultuurpraktijken, die alle ruimte laten aan talent en creativiteit. Kunstenaars en culturele werkers moeten doen wat ze menen te moeten doen: ons behagen, bevragen of choqueren, zonder verplichtingen of een maatschappelijke verantwoordelijkheid die hun mogelijkheden ver te boven gaat.

Voor het cultureel erfgoed – objecten in musea, bewaarbibliotheken en archieven, duizenden gebouwen verspreid over Vlaanderen – dragen we zorg omdat we die objecten en die gebouwen waardevol vinden, mooi, uniek, typerend voor onze culturele identiteit, kenmerkend voor een stadsbeeld of een landschap. We ‘waarderen’ ze en daarom behouden we ze. Hetzelfde doen we met verhalen, het zogenaamde immaterieel erfgoed…

Het sociaal-cultureel werk, inclusief de amateurkunsten en grote delen van het lokaal cultuurbeleid, is een veelzijdig geheel, gebouwd op de fundamenten van volksontwikkeling, activering, emancipatie en zin voor gemeenschap. Het zijn vrijplaatsen van ontmoeting, van experimenteren, van samen bouwen aan vertrouwen en zelfvertrouwen… Mensen participeren aan een sociaal-culturele organisatie omdat ze dat willen, niet omdat het moet.

Vroeger hanteerde men de ouderwetse term ‘volksverheffing’ die goed verbeeldt wat hij bedoelt. Volksverheffing is het verhogen van het levenspeil van de bevolking, niet alleen materieel, maar ook cultureel. Het betekent dat kunst en cultuur bijdragen tot emancipatie, tot het versterken van mensen (empowerment in de betekenis van het zelf in handen nemen van een individuele of groeps-situatie). Volksverheffing maakt een mens meer mens. De term is ontstaan in de periode van de industriële revolutie. Men wilde arbeiders, vrouwen, jongeren enzovoort emanciperen, niet alleen op economisch en sociaal maar ook op cultureel gebied. De coöperatieve winkels, de mutualiteiten, syndicaten en het verenigingsleven gingen hand in hand. Ook het kunstencentrum Vooruit in Gent, feestlokaal van de socialistische beweging, is een bekend voorbeeld.

 

De maatschappelijke rol van cultuur is groot. Er drijven vijf punten boven.
Vooreerst is er de intrinsieke waarde die cultuur (lees: kunst, erfgoed en sociaal-cultureel werk) heeft. Cultuur maakt een samenleving cultureel 'rijker' in alle opzichten. Kunst en cultuur krijgen over het algemeen een hoge waardering in de samenleving. Je ziet die waardering aan de zorg voor kunstwerken en archi-tecturale meesterwerken. Geen redelijk mens gaat akkoord om de Acropolis af te breken om er een appartementsgebouw neer te poten. De Vlaamse primitieven worden universeel gewaardeerd. Het werk van Bach is boven elke twijfel verheven. Dat is al minder het geval met kunst die verder afstaat van de bekende westerse (Europese) patronen. En zeker met actuele kunst. Die is meer omstreden.

Ten tweede spelen kunst en cultuur een rol als beschouwer van de ontwikkeling van de samenleving. De kritische en autonome stem van kunstenaars, sociaal-culturele werkers en erfgoedzorgers is permanent aanwezig in de samenleving, en zet burgers aan het denken. Zij commentariëren, elk op hun manier, de samenleving. Dat gebeurt in hun artistieke taal, of in het sociaal-cultureel werk in door hen gecreëerde vrije ruimte. Er is niet altijd een recht-streekse invloed op politieke, casu quo maatschappelijke ontwikkelingen, maar die invloed is minstens indirect.

Ten derde: cultuur versterkt de kritische zin en de autonomie van de leden van een samenleving. Kunst verlegt grenzen en verruimt de horizon van het publiek, cultureel erfgoed doet ons nadenken over het verleden in relatie tot de toekomst, sociaal-cultureel werk draagt bij tot activering, emancipatie en zin voor gemeenschap.

Ten vierde: cultuur levert de burger sociaal kapitaal en versterkt gemeen-schappen (sociale cohesie). Robert Putnam[ii] schreef in Bowling Alone dat zijn land eind vorige eeuw in belangrijke mate veranderd was op het vlak van het sociale, politieke en verenigingsleven. Individualisme rukte op ten koste van collectieve organisaties. Zowel de verbinding van mensen binnen groepen (‘bonding’) als de sociale contacten die mensen hebben met andere groepen (‘bridging’) waren in verval. Deze tendens geldt voor de hele Westerse wereld. In Nederland zette 75 gerenommeerde wetenschappers[iii] in het voorjaar van 2011 sociale cohesie bovenaan de lijst van grootste maatschappelijke problemen. De wetenschappers maken zich zorgen over toenemende polarisatie, de toenemende kloof tussen bevolkingsgroepen en -lagen, een gebrek aan tolerantie, het succes van populisme en een gebrek aan solidariteit. Cultureel werk sterk kan bijdragen tot het versterken of behouden van de sociale cohesie.

Ten slotte: cultuur als het proces van betekenisgeving. Voor Max Weber zijn mensen cultuurwezens die het vermogen bezitten om de wereld zin te verlenen. Cultuur als betekenisgeving zegt hoe we naar onze omgeving en naar de wereld kijken, wat we daarin al dan niet waardevol vinden. We geven betekenis door ons handelen, door onze interactieve omgang met de wereld rondom ons, zowel individueel als collectief. Daarvan worden we vooral bewust als we terecht komen in een omgeving met een (sterk) afwijkende cultuur. Het onderzoeksproject Cultuur in de Spiegel[iv] sluit hier nauw op aan:

 

“Cultuur is het proces van betekenisgeving, aangestuurd door de spanning tussen wat we al weten en de steeds veranderende werkelijkheid. Cultuur is niet het schilderij aan de muur of de gekostumeerde acteur op het podium, maar de betekenis, het gevoel, de indruk, ... die zij maken op de museumbezoeker, het publiek, de recensent, de leerling, de samenleving. Die betekenissen, gevoelens, indrukken, ... liggen echter niet vast in de objecten en producties. Ze zijn niet statisch, maar erg veranderlijk.”

De effecten van cultuur

Stilstaan bij het maatschappelijk belang van cultuur betekent ook stilstaan bij de effecten van cultuur. Daarover verscheen in 2014 een interessant onderzoek 'De Waarde van Cultuur'. Het toont de effecten van cultuur aan op cognitief vlak, op de gezondheid, de ervaringswaarde, het staat stil bij de economische en de sociale effecten. Op cognitief vlak is cultuur een (collectief) instrument voor zelfreflectie. Cultuureducatie leert reflecteren over processen van zingeving.

De studie concludeert ook dat er een positief verband bestaat tussen de mate waarin mensen deelnemen aan culturele activiteiten (zowel actief als passief) en hun gevoel van welzijn (fysieke en mentale gezondheid, tevredenheid met het leven). Cultuurdeelname blijkt dus een belangrijke welzijnsindicator.

Het publieksonderzoek leert ook dat deelnemers aan kunst daadwerkelijk waarden als emotionele betrokkenheid en reflectie realiseren, ook bij populaire cultuurvormen. Daarnaast zijn bezoekers van cultuur ook op zoek naar sociale waarden. Cultuur is voor de deelnemers van belang om een uitdagende ervaring te hebben én de mogelijkheid deze samen met anderen te beleven.

De economische effecten zijn vooral zichtbaar bij werkgelegenheid en bij aantrekkelijkheid en imagovorming van steden. Culturele activiteiten en instellingen genereren wel degelijk economische effecten maar deze zijn niet allemaal even vanzelfsprekend en empirisch aan te tonen. De georganiseerde cultuursector lijkt de meeste effecten te genereren op het sociale vlak. De participatie in sociaal-cultureel werk, amateurkunsten, erfgoed en de kunsten leveren zeker een bijdrage aan gemeenschapsopbouw, de versterking van het sociale weefsel, emancipatie en empowerment.

De effecten van cultuurbeleid

Het maatschappelijk belang, de waarde en de effecten van cultuur zijn niet evident. Ze zijn nauw verbonden met de aan- of afwezigheid, de kracht of de zwakte van een cultuurbeleid. De wijze waarop een overheid culturele praktijken stimuleert of afremt, dit alles heeft een immens effect op de maatschappelijke rol van cultuur. Cultuurbeleid is niet neutraal. Het is richtinggevend. Zo is ook het ontbreken van een cultuurbeleid een vorm van beleid. Cultuurbeleid kan ingezet worden voor doeleinden die geënt zijn op diverse en zelfs extreme ideologieën. Denk aan de rol van cultuur bij de opbouw van een identiteits- en gemeenschaps-politiek in totalitaire regimes zoals in nazi-Duitsland of de Sovjet-Unie. Ook vandaag is culturele vrijheid niet aanwezig in landen met een zwakke democratie, gekoppeld aan intellectuele onderdrukking, het ontbreken van vrije meningsuiting en persvrijheid enzovoort. Dit bewijst dat de maatschappelijke rol van cultuur 'bestaat', zelfs zo sterk is dat ze wordt ingeperkt of gestuurd. Dat is trouwens ook het geval in de media en het onderwijs. “Regimes die de vrije ruimte van kunstenaars beperken, neigen naar of verwerden tot dictaturen. Artistieke vrijheid en democratie versterken elkaar, maken elkaar mogelijk.”  Er is een sterke correlatie tussen artistieke vrijheid (deel van culturele vrijheid) en de kwaliteit van de democratie. In het volgende hoofdstuk daarover meer.

Daarmee komen we ook op het terrein van de instrumentalisering van cultuur. Hoe sterker cultuur wordt ingezet voor de realisatie van de hic-et-nunc-doelen van een overheid, hoe zwakker de autonomie van het culturele handelen. Jürgen Habermas beschreef instrumentalisering als de kolonisering van de 'leefwereld' door 'het systeem' of de toenemende overheersing van de doel-matigheid en nuttigheid op het waardevolle, communicatieve en intermenselijke. Meestal gebruiken we deze term om een perfide ontwikkeling te duiden, waarbij een doel wordt herleid tot een middel. Dat is 'ongewenste' instrumentalisering. Dit fenomeen treedt op als een culturele organisatie verplicht wordt zich in een overheidslogica van nuttigheid in te schrijven, als de subsidies voorwaardelijk verbonden worden met het leveren van nuttige diensten aan de overheid of de samenleving, zonder dat deze behoren tot het DNA van de betrokken, gesubsidieerde actor. Dan wordt het moeilijk en soms pijnlijk. Weigeren kan het einde van een bestaan inluiden. De Vlaamse overheid lijkt danig op weg naar praktijken van ongewenste instrumentalisering.

Tot slot wil ik stilstaan bij een paar motieven die kunnen worden gehanteerd bij een cultuurbeleid. Ze worden ook legitimaties voor een cultuurbeleid genoemd. De meest gehanteerde legitimaties die West-Europa het cultuurbeleid ideëel geschraagd hebben zijn cultuurbeleid als identiteits- en gemeenschaps-politiek, cultuurbeleid als Bildung, cultuurbeleid als ‘sociale versterker’ en cultuurbeleid als economische multiplicator. Slechts één ervan heeft een min of meer intrinsiek karakter: cultuurbeleid als Bildung: de vorming tot zelfstandige, vrije en goede persoonlijkheden met gevoel voor geschiedenis en cultuur . Hier draagt de overheid bij tot de mogelijkheid van persoonsontplooiing met het oog op een grotere individuele autonomie van iedere burger.

Talrijk zijn de instrumentele motieven. Cultuur wordt dan ingezet om andere dan cultuurintrinsieke motieven zoals gemeenschapsvorming en versterking van de sociale cohesie, identiteits- en gemeenschapspolitiek. Bij de laatste vorm moeten een aantal beleidsmaatregelen bijdragen aan de vorming of versterking van een (volks)gemeenschap met een welbepaalde culturele identiteit. Een dergelijke legitimatie leek tot voor kort verdwenen te zijn. Maar de pendel komt terug. Het thema is opnieuw actueel, zeker in het Vlaamse cultuurbeleid.

Evident democratiserend?

Bezit cultuur een specifieke eigenschap die de samenleving democratischer maakt? De vijf punten uit het vorige hoofdstuk wijzen in de richting van gevormde, autonome, kritische en mondige burgers en hun organisaties die als receptoren of makers van cultuur handelen. Dat zou democratiserend kunnen werken op twee voorwaarden, namelijk dat de vrije ruimte niet is ingeperkt en de toegang tot cultuur maximaal is. Dat laatste betekent niet dat de inhoud be-grijpelijk, aanvaardbaar, aansprekend moet gemaakt worden, maar dat strategieën zoals het wegwerken van drempels, het inzetten op cultuureducatie, worden ontwikkeld om zoveel mogelijk mensen te laten delen in kunst en cultuur.

Cultuur kan enkel democratiserend werken als het cultuurbeleid zelf binnen een waardenkader handelt dat het democratiseren van de toegang tot kunst en cultuur wil bevorderen en cultuur wil inzetten om de participatie aan de samen-leving voor iedereen te versterken. Het eerste luik zet in op het democratiseren van cultuurparticipatie, het tweede op cultuur als instrument voor brede maatschappelijke participatie.

De toegang tot cultuur vergroten vereist grote inspanningen. Niet alleen harde drempels (financiële en ruimtelijke drempels zoals de afstand tot het aanbod, tijdsdrempels) moeten worden weggewerkt maar ook en vooral moeten sociaal kapitaal en culturele competentie worden opgebouwd. Dat laatste gebeurt via het gezin, onderwijs en cultuureducatie. Culturele competentie is het vermogen om zelfstandig, kritisch en creatief te kunnen omgaan met de cultuur-goederen en de culturele werkelijkheid rondom ons. Deze competentie staat in functie van een maximale keuzevrijheid en in functie van het onderscheidende vermogen.

De tweede voorwaarde voor het democratiserende karakter van cultuur is de vrije en autonome ruimte van culturele actoren. Die vrije ruimte is vandaag niet ingeperkt. Dat kunstenaars autonoom handelen is in het moderne cultuur-beleid vanzelfsprekend. Een levendige actief pluralistische open democratie subsidieert bovendien organisaties en kunstenaars die zich ook kritisch kunnen, mogen, zelfs moeten uitlaten over de overheid waarvan ze geld ontvangen.

Dat laatste lijkt echter steeds minder vanzelfsprekend. Niet alleen dalen de subsidies, maar worden nieuwe verplichtingen opgelegd. De (Vlaamse) overheid wil bepalen hoe het middenveld, de civil society er moet uitzien en werken. De autonomie van de civil society verandert steeds meer in de heteronomie waar de overheid regeert. Met het gemakkelijke maar gevaarlijke adagium: wie betaalt bepaalt![v]

Een overheid die zelf inhoudelijke of artistieke keuzes zou maken, creëert staatskunst of staatscultuur. Kunst en cultuur staan dan ten dienste van de heersende ideologie. Daarom mag de overheid zelf geen artistieke of inhoudelijke (culturele) oordelen uitspreken. Daarom besteedt de overheid vandaag de beoordeling uit aan externe experten.

 

Een vrije en autonome handelingsruimte is dus noodzakelijk. Dat betekent:

  • Geen wettelijke beperkingen op werkwijze, organisatievormen, expressie, enzovoort.
  • Voldoende middelen (subsidies, infrastructuur...) voor ontwikkeling van creatie, zorg voor het erfgoed, educatie, sociaal-cultureel werk, spreiding, reflectie, enzovoort.
  • De overheid maakt geen artistieke of inhoudelijke keuzes: ondersteuning door overheden is niet afhankelijk van waarde-geladen criteria die de overheid zelf bepaalt. De inhoudelijke keuzes van organisaties en kunstenaars zijn niet bepalend voor de beslissingen van overheden.
  • Het beleid vertrekt van de noden en behoeften van het culturele veld, van makers en publieken, en niet van die van de overheid.
  • Het beleid komt tot stand in nauw overleg met culturele actoren en sectoren met de bedoeling hun evolutie op te volgen en daar adequaat op in te spelen.

 

Cultuur is dus niet evident democratiserend. De schets van de voorwaarden hierboven duidt waarom dat niet zo is. Veel is afhankelijk van de ideologie waarop een beleid zijn handelen steunt.

Een rechtse politiek zal zich eerder richten op een minder egalitair beleid met minder aandacht voor participatie van iedereen en zeker van kansengroepen, minder aandacht voor etnisch-culturele diversiteit, meer aandacht voor de hoge cultuur en de traditie (de canon). Wie cultuur wil inzetten voor het onderhouden of zelfs versterken van scheidslijnen tussen bevolkingsgroepen (etnisch-cultureel, naar sociale klasse, …), wie met het cultuurbeleid een identiteitspolitiek wil voeren, wie het ondersteuningsbeleid van de overheid wil afbouwen en delen van de cultuursector wil privatiseren, die zal het democratiseren van cultuur zelf zeker niet behartigen. Integendeel, hij zal het 'elitaire' of 'onderscheidende' karakter van kunst en cultuur bewaren of zelfs versterken. De gevolgen van een dergelijk beleid zijn evident niet democratiserend.

Daarbij zien we in een neoliberaal beleid de vermarkting van cultuur toenemen: privatisering, schaalvergroting, efficiëntiewinsten, de opgelegde zoektochten naar alternatieve financiering, de toename van fiscale instrumenten... De overheid trekt zich terug, de vrije markt kan het beter...

We kunnen niet anders dan nog even stilstaan bij een nationalistische cultuurpolitiek, die aan belang wint. Het is een op identiteit (volkseigen) gebouwd cultuurbeleid, dat internationaal moet excelleren, gebaseerd op de traditie (cf. de canon), met een voorkeur voor de grote cultuurhuizen (excellentie en traditie) ten nadele van de kleinschalige avant-garde (kritisch, vernieuwend). Cultureel werk dat etnisch-cultureel ‘anders’ is zal zich moeten ‘aanpassen’. We lezen ook een instrumentalisering van cultuur voor internationale uitstraling van de natie. Als we een nationalistisch geïnspireerd cultuurbeleid naast de criteria voor een ‘evident democratiserend’ cultuurbeleid leggen, dan is het duidelijk dat het daar niet aan beantwoordt.

Hoe meer je op het politieke spectrum naar links verschuift, hoe meer aandacht er gaat naar het wegwerken van participatiedrempels (zeker voor kansengroepen), het ondersteunen van jonge en innovatieve kunstenaars, etnisch culturele diversiteit, hedendaagse creatie,  cultuureducatie, de emancipatorisch effecten van sociaal-cultureel werk, een hedendaagse omgang met het erfgoed, de breedte van het cultuurbegrip (hoge en lage cultuur)... Hier eigent de overheid zich nog steeds een corrigerende en regulerende rol toe.

 

Een besluit

De kracht of de sterkte van de democratiserende rol van cultuur is sterk afhankelijk van het waardenkader, de ideologie die door de politieke overheid wordt gehanteerd. De democratiserende rol is groter naarmate de autonomie, de vrijheid om inhoudelijke culturele en artistieke keuzes te maken groot is. Zo blijft het culturele leven altijd in zekere mate ook uit de greep van politiek en overheid. Zelfs als het de ondersteuning (vooral subsidies) verliest, als het moet inboeten op haar autonomie en vrije ruimte, zal het zich blijven manifesteren in de samenleving en zijn rol, weliswaar in beperktere mate, blijven spelen. Maar, als een overheid principes hanteert die nauw aansluiten bij de noden en behoeften van het gros van de culturele actoren, zal die rol veel sterker zijn en een veel groter effect ressorteren.

 

Noten:

 

 

[i] Er zijn ook veel vormen van cultuur die geen voorwerp zijn van een overheidsbeleid, hooguit van een indirect beleid. Het gaat hierbij om populaire cultuur – radio- en televisiezenders zijn de grootste dragers van cultuur, denk aan muziek, film, fictieseries – zoals commerciële radio en televisie –  maar ook aan comedy, lichte muziek enzovoort. Het gaat om cultuurproducten die zelfbedruipend, veelal winstgevend zijn.

[ii] Robert Putnam, ‘Bowling Alone: America's Declining of Social Capital’, Originally published in: Journal of Democracy 6, 1995, en ‘Bowling Alone: The Collapse and Revival of American Community’, Simon & Schuster Paperbacks, New York, 2000.

[iii] De tien grootste problemen van Nederland, volgens 75 sociale wetenschappers, De Groene Amsterdammer, nummer 16 / 20-04-2011.

[v] Naar Caron & Redig, p. 83.