HET BEDERF VAN HET BESTE IS HET SLECHTSTE

Ivan Illich
Simon Marijsse

HET BEDERF VAN HET BESTE IS HET SLECHTSTE

Ivan Illich, De rivieren ten noorden van de toekomst. Laatste gesprekken over religie en samenleving met David Cayley, Kalmthout, Pelckmans, 2014, 288 p., ISBN 9789086871490, 22.50€

The Rivers North of The Future geeft een eigenzinnige blik in de laatste, uiterst eclecte, gesprekken die plaastvonden tussen de Canadese radiomaker David Cayley en de bevlogen academicus Ivan Illich. Gedurende de jaren ’70 was Illich te gast aan vele universiteiten waar hij hoog aanzien genoot via zijn cultuurkritische pamfletten zoals Deschooling Society (1971), Tools for Conviviality (1973) en Energy and Equity (1974). Vanaf de jaren ’80 boette zijn status als goeroe van de protestgeneratie langzaam aan belangstelling in. Mede door de veranderende tijdsgeest, en sterk gevoed door de geruchtenmachine, werd zijn latere leven soms gereduceerd tot een fabelachtig bestaan aan de rand van de maatschappij. Dit boek brengt in vele opzichten succesvol het tegengif voor dit misprijzen en tracht “zowel de eenheid als de originaliteit van zijn leven en denken aan het licht te brengen” (45). Paul J.J. Beliën vertaalde dit testament en Leon Otto De Vries verzorgde de hertaling. Illich’ leerling en vriend Hans Achterhuis schreef het voorwoord.

Het boek bestaat uit drie delen. Het eerste is een biografische inleiding tot Illich’ levensweg en oeuvre: van zijn jeugd en zijn caritatief werk in de Porto Ricaanse barrio’s in Manhattan tot aan zijn vice-rectorschap aan de Universiteit in Porto Rico en het oprichten van het internationaal vormingscentrum CIDOC. In deze omvattende inleiding krijgt de lezer telkens een accurate introductie tot elk van zijn eerdere werken en de bijhorende tijdsgeest. Het tweede deel bevat de transcriptie van een eerste reeks gesprekken die in juni 1997 in Ocotepec aanvingen. Dit beslaat de eerste 14 hoofdstukken van dit boek waar Cayley Illich’ stem zonder interruptie presenteert. Twee jaar later hernamen ze deze gesprekken, wat de basis vormt voor enkele nabeschouwingen. In de vorm van vraag-en-antwoord vraagt Cayley hier aan Illich om duiding bij enkele van hun eerdere reflecties. In die zin zijn deze nabeschouwingen een verhelderend appendix aan een complex boek waarin heel uiteenlopende onderwerpen en auteurs elkaar schranken.

De rode draad door de verschillende kapittels heen is een zoektocht naar de genealogische wortels van het westerse vooruitgangsideaal en de hardnekkigheid en verleidingskracht van zijn instituties. Net als Weber maakt Illich hiervoor de verbinding tussen het christendom en het aantreden van de moderniteit.

In de originele boodschap van het evangelie wijst Illich op een copernicaanse ommekeer in het ethisch denken: van een traditionele ethiek, gebaseerd op de waarde van een familiegemeenschap, naar het stichtende idee van universele liefde. Dit laatste toont zich emblematisch in de parabel van de goede Samaritaan. De “leer van de naaste” is een cruciale topos uit zijn denken, die toont hoe de traditionele wij-zijverhouding overstegen wordt in een gratuite, vrije keuze om een relatie met de medemens aan te knopen (77). Het is echter die belangeloze erkenning die in de late middeleeuwen langzamerhand omslaat in haar antipode. Door het institutionaliseren van de originele, onbaatzuchtige barmhartigheid in verschillende caritatieve instanties, staat de kerk zelf aan de basis van de pervertering van de christelijke boodschap. De centrale these uit het boek luidt: “De corruptie van het beste uit de mensheidsgeschiedenis leidt historisch gezien tot de slechts mogelijke conditie, de moderniteit” (10). Het institutionaliseren van het evangelie corrumpeert de individuele, gratuite gift van wederzijdse zorg tot een gezichtsloze, juridische verplichting.

De daaropvolgende uiteenlopende hoofdstukken vormen een samenhangend geheel, ten eerste omdat ze een gelijke argumentatie volgen en ten tweede omdat ze telkens een specifiek fragment uit zijn denken ontbloten. In de meeste gevallen treedt Illich in conversatie met één van zijn eerdere 12e-eeuwse leermeesters, bijvoorbeeld Hugo van Sint-Victor. Op ingenieuze wijze vertelt hij hoe er in de late middeleeuwen een epochale breuk ontstond tussen traditioneel en modern en hoe deze aanleiding gaf tot een andere invulling van begrippen zoals zonde, techniek, contingentie, ethiek, etc. Volgens Illich is ons huidig modern wereldbeeld gegrond in, maar niet herleidbaar tot die breuk. Vervolgens verbindt hij deze transformaties steeds met het institutionaliseren van de oorspronkelijke boodschap van het evangelie, waardoor het van binnenuit contamineert. Steeds wijst Illich op een “verraad aan het christelijke geloof” omdat de Kerk de broze zorgrelatie tussen de mensen trachtte te bemeesteren (45).

De latere hoofdstukken zijn niet langer gericht op specifieke theologische begrippen, maar geven sleutels tot het begrijpen en inzicht in het tot stand komen van zijn eerdere werken. In ‘Gezondheid’ toont hij hoe de idee van iatrogenese aan de basis kwam te liggen voor zijn kritiek op de gezondheidszorg in Medical Nemesis (1976). In ‘School’ bespreekt hij de achterliggende idee van Deschooling Society en demonstreert hij hoe deze institutie langzamerhand een ritueel wordt met universele draagkracht: een geloof dat zijn uiteindelijke gevolgen vindt in het omgekeerde van het bedoelde.

Illich toont zich ook op latere leeftijd als een heel erudiete theoloog en historicus. Lezers zullen een gelijke kritische toon terugvinden bij onder meer Walter Benjamin en Jean-Jacques Rousseau. Toch positioneert Illich zich op geheel eigen wijze tegenover de opkomst van de moderniteit en de teloorgang van betekenis. Hoewel het boek qua teneur in de richting van een onverbiddelijk cultuurpessimisme neigt, brengen de latere hoofdstukken een persoonlijke ode aan een andere manier van leven. Een manier die Illich onder de verloren gewaande ruïnes van het moderne systeemdenken ook in zijn eigen leven trachtte op te rakelen. In het beklijvende hoofdstuk ‘Vriendschap’ spreekt hij vrijuit over zijn eigen zoektocht naar vormen van vriendschap: een vriendschap gegrond in een “wij in de zin van een echt meervoudig ik, een wij dat arbitrair is”, los van enige Platoonse ethnos (183).

De rivieren ten noorden van de toekomst leest als een testament in de meest omvattende betekenis van het woord. Illich laat ons getuige zijn bij het tot stand komen van zijn laatste ideeën, zonder de indruk te wekken definitieve antwoorden te willen geven. In die zin ontsluit het zich als een persoonlijk en gedenkwaardig boek dat niet enkel van belang is voor iedereen die ooit met zijn werk is geconfronteerd, maar dat evenzeer kan gedijen als een eerste introductie tot de meest opmerkelijke topoi uit zijn denken. De onderwerpen verwijzen ook verder dan Illich’ stem in de zin dat ze van blijvend belang zijn voor ieder met interesse in de uitwassen van het ongebreidelde en ongelimiteerde vooruitgangsdenken en de gevolgen van hedendaags utopisme.

Simon MARIJSSE (Gent)