OVER WAARHEID EN PARRHÊSIA

Henk Vandaele

Welke publieke rol kan De uil van Minerva opnemen? In dit nummer confronteer ik me met deze vraag. In 2010 vroeg Jacques De Visscher me om de hoofdredactie van De uil te versterken. In de voorbije tien jaar kreeg het tijdschrift een website. Het archief, reeds dertig jaar oud, werd gedigitaliseerd. Het is op het open source platform Open Journal System vrij toegankelijk. Het tijdschrift verschijnt opnieuw elke drie maand. Het kent geen financiële moeilijkheden. Het tijdschrift kent een redactieraad die als groep samen werkt. Toch voel ik de nood om me de vraag te stellen of dit voldoende is? In wat volgt spreek ik in persoonlijke naam.* 

Formeel beschouwd staat De uil er. Toch zijn er ook kritische vaststellingen. Een eerste vaststelling is dat het tijdschrift moeilijk een ruim publiek bereikt. Maatschappelijk is er een groeiende interesse voor filosofie. Er wordt meer filosofie gepubliceerd dan ooit. Toch vindt De uil bij deze beweging weinig aansluiting. Waarom is dit zo? Als hoofdredacteur moet ik me die vraag durven stellen. Een tweede vaststelling is de gewijzigde rol van de filosofie aan de universiteit. Er is nog steeds aandacht voor Franse, Duitse, Italiaanse, Nederlandse, in het algemeen: de continentale filosofie, doch aan de inzendingen van jonge auteurs merken we dat ze deze filosofie (bijna) louter in het Engels lezen. Hoe moet De uil zich hiertoe verhouden? Ligt er hier voor ons tijdschrift, dat nooit uitsluitend academisch was en wilde zijn, geen taak? Zo ja, nemen we deze voldoende op? Een derde vaststelling, die misschien niet losstaat van de tweede, is het toenemend belang van het positivisme en sciëntisme. Dit geldt niet enkel voor de filosofie. In het hele bereik van de menswetenschappen is dit herkenbaar. Sociale agogiek, literatuurwetenschappen, psychologie, geschiedenis, sociologie,… (we willen niet ongepast veralgemenen, er zijn vandaag tegenbewegingen merkbaar), moeten in toenemende mate evidence-based zijn. Wat de filosofie betreft is dit herkenbaar in het idee dat de filosoof de waarheid en niets dan de waarheid moet uitspreken. De filosoof zou ‘de illusies voor gevorderden’ moeten doorprikken. De Waarheid is immers altijd beter. Dit sciëntisme heeft echter ook een politieke dimensie. Op het moment dat fake news een bedreiging vormt voor de democratie heeft dan toch tenminste de filosoof de opdracht om de mythe te ontmaskeren! De waarheid? Die is allesbehalve fake.

Is de waarheid werkelijk zomaar evident? Is de keuze om het weten te reduceren tot het feit ook geen politieke keuze? In elk geval kent de filosofie een anti-positivistische en anti-sciëntistische traditie – we verwijzen kort naar Kant, Hegel, Feuerbach, Marx – die toch serieuze vragen stelt bij het idee dat het weten zomaar het feit moet uitdrukken. Eerder meent ze dat we het weten moeten beschouwen in zijn relatie tot een subjectief beleefde werkelijkheid. Provocatief gesteld: er is nooit zomaar een feit. De waarheid is nooit zomaar objectief. Wanneer we de voorbije dertig volumes van De uil overlopen, dan is het eerder dit soort relationele filosofie dat we probeerden te publiceren. Toch vraag ik me af of we voldoende het politieke belang van onze uitgaves in de verf zetten. Als tijdschrift hebben we een opdracht: hoe kan De uil, zonder te vervallen in ideologie, waarheid spreken?

In zijn laatste lessenreeks aan het Collège de France bespreekt Foucault uitvoerig de problematiek van het waarheidspreken, in het Grieks parrhêssia. Hij fileert er het waarheidspreken als iets wat niet evident is. Hij wijst erop hoe elk spreken noodzakelijk in relatie staat met een waarheidsregime, en zo met een veld van machtsrelaties. Hiermee wordt de parrhêssia een politiek begrip. Wie is diegene die spreekt? Wat is zijn positie binnen dit machtsveld? Waarover spreekt en/of zwijgt men? Welke zijn de gunstige effecten van het waarheidspreken voor de maatschappij en de burgers? Foucault onderscheidt in het waarheidspreken drie elementen. Deze zijn: kennis of datgene waarover men spreekt; machtsrelaties, het geheel aan belangen en strategieën die het gedrag van de spreker stuurt; en tot slot het subject, het zelf: hoe begrijpt diegene die spreekt zichzelf, op welke grond meent hij te kunnen spreken, in welke mate heeft hij zicht op zijn positie binnen dit machtsveld? 

De uil kan niet voorbij die complexiteit. Wat is mijn rol als hoofdredacteur? Hoe kijkt de redactie naar zichzelf? In welk netwerk van machtsrelaties publiceert De uil? Waarover wordt er gepubliceerd en welke criteria hanteren we ter aanvaarding of afwijzing? De machtscontext waarbinnen De uil zich staande moet houden is de Angelsaksische globalisering. Wie vandaag academisch wil overleven, publiceert in het Engels. Die transitie hangt uiteraard samen met allerhande persoonlijke en institutioneel universitaire belangen, zoals het moeten binnenrijven van fondsen, lonen, projecten, internationale contracten et cetera. Dit alles staat niet los van een samenleving die de voorbije dertig jaar een ingrijpende economische, politieke en culturele evolutie doormaakt. Het zijn deze activiteiten die Foucault aanwijst als sturende machtspraktijken. De veracademisering, het sciëntisme, het neoliberale beleid,… het zijn elk op zich factoren die de kritische stroming, ook binnen de academische wereld, marginaliseren. Hoe moet De uil zich hiertoe verhouden? Foucault stelt dat de intellectueel verzet wil bieden tegen deze structurerende machtspraktijken. Als redactie van een Nederlandstalig tijdschrift is die machtsdruk duidelijk voelbaar. Ik meen dat onze financiële en redactionele onafhankelijkheid ons echter de ruimte geeft (misschien is het een plicht) om omtrent de huidige disciplinering waarheid te spreken.

Indien De uil waarheid moet spreken, waarover moeten we het dan hebben? We maken even een omweg langs Husserls Krisis. Husserl stelt: de Europese wetenschappen zijn in crisis en wel om de volgende reden. De verlichting had tot doel om de vraagstukken over de zin of zinloosheid van het menselijk bestaan door middel van rationeel inzicht te beslechten. Niet geloof, maar een universele rationele kennis van mens en wereld, vrij van vooroordelen, biedt soelaas. Om dat mogelijk te maken richt de wetenschap zich op het object, de materie. Van alle elementen uit de subjectieve sfeer: emoties, tradities, geschiedenis, smaken,… wordt abstractie gemaakt. Wat overblijft, aldus Husserl, is een sciëntistisch wetenschapsbegrip als een soort restbegrip – een feitenwetenschap met kennis over feitenmensen. Husserl besluit: “Door die exclusieve aandacht wendde [de wetenschap] zich onverschillig af van de vraagstukken die voor een echt mens-zijn beslissend zijn.” (Nederlandse vertaling Krisis, p. 38) Dit is de crisis. De wetenschap vertelt ons niets omtrent de vragen die ertoe doen. 

Is dit niet het struikelblok van de huidige academische publicatiecultuur? Misschien heeft ook De uil zich hier teveel aan bezondigd. Zijn wetenschappelijke filosofische artikelen niet verworden tot een scholastieke bedrijvigheid, een soort filosofie om de filosofie? Misschien is mijn kritiek wat pedant, en toch, is het vandaag geen toonbeeld van ‘wetenschappelijke’ expertise wanneer de wetenschapper-filosoof in zijn onderzoek van zichzelf abstractie maakt? Foucault noemt een dergelijk discours ‘het spreken van de leraar’. De auteur toont zijn filosofische techné, know-how. Hij geeft objectieve kennis door, feiten, zoals: ‘Heidegger heeft gezegd dat…’, of ‘Kant stelt dat…’.  Foucault wijst hierbij op een niet onbelangrijk kenmerk. Omdat de leraar zijn subjectiviteit uitschakelt, ontloopt hij elk persoonlijk risico. Heeft De uil te lang deze weg van het braaf filosoferen bewandeld? Een dergelijk gefilosofeer is in elk geval toch niet onschuldig. Het gebeurt niet in een machtsvacuüm. Het geheel aan machtsrelaties verdwijnt niet omdat we er in het denken abstractie van maken. Foucaults cruciale punt is dat die machtsrelaties in een dergelijke schoolfilosofie niet worden uitgesproken. De economische carrousel van toptijdschriften met torenhoge betaalmuren, tijdschriften waar men met geld over de brug moet komen om een artikel geplaatst te krijgen, de doorgeslagen neoliberale concurrentie tussen de doctorandi die zich daardoor eerder als ondernemer gedragen, de mallemolen van het elkaar citeren waardoor artikelen een ellenlange voetnotenlijst krijgen, solliciterende aspirant-doctorandi die hun projectvoorstel moeten ombouwen en hervormen naar de hedendaagse standaard om een financiering binnen te halen, doctoraten waarbij naast de doctorandi ook nog anderen de pen vasthouden om toch maar het doctoraat af te krijgen (elk afgelegd doctoraat betekent voor de universiteit inkomsten), het negeren van de maatschappelijke taak van de filosoof om zich te richten tot de polis, … dit alles komt weinig aan bod. De leraar-filosoof bedrijft een economisch gestuurde objectieve filosofie. In Husserls termen: het is filosoferen los van de leefwereld. Het spreekt dan ook voor zich dat de filosoof, die zich in een academische bubbel opsluit, de vraag naar zichzelf niet stelt. Een relationele filosofie impliceert immers dat hij het ook heeft over zijn maatschappelijke context, zijn plaats binnen het geheel van machtsrelaties, de disciplinering, de samenleving, zijn leefwereld, zijn subjectiviteit. 

Wat betekent dit voor de mogelijke inhoud van De uil? Wanneer De uil de parrhèssia wil beoefenen, dan kan hij niet voorbij het complex van kennis, machtsrelaties en het zelf. Foucault wijst erop hoe de parrèsiast binnen het machtscomplex een risico neemt. Hij geeft zijn mening. Hij ondertekent zelf de waarheid die hij uitspreekt, waardoor – en dit is cruciaal – er een relatie is tussen de boodschap en de spreker. Reeds enige tijd proberen we met onze nieuwe essayrubriek een dergelijke filosofie meer plaats te geven. Met een essay geven we een auteur de kans om zowel vanuit zijn deskundigheid als vanuit zijn leefwereld zijn visie over een bepaald onderwerp te verwoorden. Onze vraag is dan: ‘Zeg eens,…  na jaren pendelen tussen de wereld en je studeerkamer. Wat denk je daar nu zelf over? Wat denk jij over dit hedendaags maatschappelijk fenomeen?’

Welke fenomenen kunnen er aan bod komen? Ik herinner aan de volgende anekdote. In de zomer van 1933 zat Raymond Aron samen met Sartre en De Beauvoir op een terras een abrikozencocktail te drinken. Raymond getuigde er van zijn jongste ervaringen in Duitsland. Hij ontdekte er een filosofische stroming die het mogelijk maakt om over alles te filosoferen, zelfs over cocktails. Die nieuwe stroming heet de fenomenologie. Pardoes viel Sartre van zijn stoel. Het existentialisme was geboren. Een filosofie met een betrokkenheid op de wereld. Is dit een rol die De uil moet opnemen? Waarheidspreken vanuit een betrokkenheid op de wereld, waarbij geen enkel onderwerp is uitgesloten? We wezen reeds op de kritische traditie die vanuit een relatie met de leefwereld probeert te spreken. Ook vandaag zijn er dergelijke stemmen. Ik denk aan auteurs zoals Lyotard, Latour, Nussbaum, Stiegler, Serres, Veyne,… en in een niet zo ver verleden Rorty, Arendt, Merleau-Ponty, Gadamer, Baudrillard, Weil,… Is het toevallig dat auteurs als Didier Eribon en Edouard Louis vandaag volop gelezen worden? Wanneer ik die relationele filosofie vertaal in termen van stromingen dan denk ik aan de hermeneutiek, de fenomenologie, de Kritische Theorie, de psychoanalyse, het Duits idealisme, het postmodernisme, de narratieve filosofie,…  Daarenboven, waarom geen ruimte geven aan niet-Europese relevante stemmen zoals de Arabier Averroës, de Afrikaanse Orunmila, de Indische Tagore, de Zuid-Afrikaanse Mogobe Ramose, de Jamaicaan Stuart Hall, de Chinese filosofie,…  Ook in andere wetenschappelijke domeinen zijn er dergelijke kritische tegenstemmen. Ik verwijs naar de psychiatrie, de klimaatwetenschap, de literatuurstudie, de biologie, de sociologie,... Ook in de samenleving zijn er kritische praktijken. Ze pleiten voor democratische machtsverhoudingen, vaak gebaseerd op andere vormen van weten zoals lokale deskundigheid, ervaringsgericht weten, rituele omgangsvormen,… Misschien is het een opdracht van De uil om de conceptuele onderbouw (de conceptuele voorwaarden) van die kritische relationele beweging onder woorden te brengen?

Om dit programma mogelijk te maken moet De uil keuzes maken. De strategische keuze om verder in het Nederlands te publiceren staat buiten kijf. We moeten nog meer werk maken van bijdragen die in relatie staan met onze leefwereld. Dit kunnen machtspraktijken zijn, zowel maatschappelijke als persoonlijke. We moeten zoeken om onze redactie- en adviesraad te verjongen en te vernieuwen met auteurs die breed geschoold zijn (autodidactisch, academisch,…) en die vanuit een relationeel filosofisch perspectief een inzicht kunnen brengen over literatuur, theater, psychologie, religie, economie,…  Werk maken van contacten met Nederlandstalige auteurs die werkzaam zijn in Frankrijk, Duitsland, Italië,… is ook een optie. Zo kunnen we onze lezer in het Nederlands berichten over wat zich daar aan maatschappelijke relevante debatten voordoet. Misschien moeten we de rol van de redactie- en adviesraad herdefiniëren. Tot op heden is die eerder receptief. Misschien moeten we durven kiezen voor een redactie- en adviesraad die het waarheidspreken beoefent.**

Betekent dit dat De uil een tijdschrift wordt dat waarheid en niets dan ‘De Waarheid’ publiceert? Foucault wijst op het gevaar van deze pretentie. Wie zo spreekt, meent zich te kunnen onttrekken aan de maatschappelijke context. Eerder is het waarheidspreken een eindeloze arbeid. Het is een spreken dat de complexiteit en de gelaagdheid van de waarheid erkent. Het toont hoe elk waarheidspreken vertrekt vanuit een bepaald perspectief, een bepaalde gelaagdheid, een bepaalde positie, een bepaalde oikos binnen het machtsveld en op die wijze iets aan het licht brengt − maar evenzeer iets onderbelicht laat. De waarheid heeft haar beperkingen. Ze is nooit evident. Net daarom laat een dergelijke waarheid ruimte voor een wederwoord, een relationeel (en niet zozeer rationeel) ander inzicht. Vanuit dat perspectief kan De uil een forum zijn voor auteurs die vanuit hun specifieke deskundigheid hun kennis terugkoppelen aan hun leefwereld en er met elkaar in dialoog gaan. Ik meen dat De uil  van Minerva een dialoog moet voeren over datgene wat ertoe doet – en dit voorbij de grenzen van de oikos.

 

* Ik dank de voltallige redactieraad voor hun commentaren. Ik dank in het bijzonder Raf Debaene, Jacques De Visscher en Rob Devos.

** Roos Slegers (Tilburg), Dorine Vergote (Zonnebeke), Massimiliano Simons (Leuven), Martha Claeys (Antwerpen) en Rob Devos (Leuven) zijn tot de redactie- of adviesraad toegetreden.