Sociologie

Willem Schinkel
Esther Keymolen

SOCIOLOGIE

Willem Schinkel, Over nut en nadeel van de sociologie voor het leven. Amsterdam, Boom, 2014, 160 p., ISBN 9789089534149, 15,50€

Over Nut en Nadeel van de Sociologie voor het Leven is een essay gebaseerd op de oratie van Willem Schinkel, in mei 2014 uitgesproken aan de Erasmus Universiteit Rotterdam waar hij tot op heden de leerstoel Sociale Theorie bekleedt.

Vanaf de eerste bladzijde valt op dat het essay zeer toegankelijk is geschreven. Waar Schinkels eerdere boek “De nieuw democratie. Naar andere vormen van politiek” (2012) nog gebukt ging onder -in zijn eigen woorden- een “soms ongemakkelijke stijl” (p. 141) heeft Schinkel deze in Nut en Nadeel van de Sociologie van zich afgeschud. Dat dit essay is ontstaan als een bewerking van zijn oratie –niet uitsluitend gericht op het academisch publiek- heeft hier zeker en vast aan bijgedragen. Belangrijker nog is dat Schinkel op elke bladzijde ‘aanwezig’ is. Op geen enkele manier verschuilt hij zich achter de tekst. Schinkel geeft zelf aan dat hij zich in een “interval” bevindt (p. 131). Zijn eigen ervaringen als zoekende wetenschapper en filosoof –hij rekent zich terecht tot beide zijden– zet hij onmiddellijk centraal (p. 9-11). Als lezer heb je dan ook de ervaring samen met de auteur een toch wel avontuurlijke denk-reis aan te vatten waarvan de bestemming nog ongewis is. Terecht stelt Vanderstraeten[i] dat we hier eerder dan met een systematisch traktaat, van doen hebben met een programmaverklaring.

Uitgangspunt voor Schinkel is dat onze ervaring van ‘in de wereld zijn’, een ervaring van complexiteit is die ons kan overvallen en meesleuren (p. 9-10). In de wetenschap en filosofie is het echter mogelijk om op minder bedreigende wijze die complexiteit te ervaren. Enerzijds wordt daar complexiteit gereduceerd door het invoeren van abstracties zoals “de samenleving” of “de maatschappij” (p. 10), anderzijds is het mogelijk om de complexiteit ook weer in te voeren door alternatieve denkvormen als respons te creëren. Bij dit laatste wringt echter de schoen, volgens Schinkel. Aan die alternatieven ontbreekt het namelijk al te vaak.

In het bijzonder richt hij zijn pijlen op de sociologie die in zijn ogen al te vaak kritiekloos – moderne – abstracties bezigt. Want waar hebben sociologen het eigenlijk over als ze spreken over “de mens” of “de samenleving”? Met Whitehead stelt hij dat abstracte begrippen abusievelijk worden beschouwd als de concrete werkelijkheid (p. 15). Abstracties zijn echter geen onschuldige constructen die louter beschrijvingen of analyses mogelijk maken, ze hebben ook een performatieve werking. Deze abstracties bewerkstelligen dat bepaalde vormen van leven bloeien en groeien waar andere worden verdrukt en buitengesloten.

Schinkel pleit dan ook voor een “sociologische ketterij”, waarmee hij streeft naast eerder genoemde abstracties een “verbeelding van veelheid” te zetten. Deze sociologische ketterij heeft niet het doel de ervaring die in de abstractie wordt vervat te niet te doen, maar te herinterpreteren en hiertoe alternatieve lijnen uit te zetten.

Hiermee is ook meteen de vraag naar het nut en het nadeel van de sociologie beantwoord. Enerzijds is het nadeel van sociologie dat ze leidt tot abstracties die niet louter beschrijven maar ook sturen, machtsrelaties bestendigen en bepaalde ervaringen binnen die omvattende abstractie onmogelijk maken. Hierdoor verwordt sociologie al te vaak tot dienstmaagd van het dominante –bestuurlijke– discours. Anderzijds is er de sociologische verbeelding die alternatieven kan ontwikkelen. Een verbeelding die kan verleiden om te experimenteren met abstracties door verbanden te leggen met andere concepten en zo de wereld vanuit een ander, veelvoudig gezichtspunt te duiden.

Zoals Schinkel zelf al aangeeft “wie iets anders wil produceren, zoals een andere sociologische en filosofische verbeelding, […] zal een andere retoriek wensen en zal op de beperkingen van de bestaande retoriek wijzen” (p. 24). Dit is ook precies wat Schinkel zelf in dit essay doet.  Het essay kan gelezen worden als een radicaal pleidooi voor een overgang van een hedentendage nog steeds dominant identiteitsdenken naar een differentiedenken.

Met hulp van Niklas Luhmann deconstrueert hij de sociologie te beginnen met in hoofdstuk 2 de ontmaskering van de moderniteit als retorisch begrip waarop de sociologie zichzelf, blind voor de impact ervan, heeft vastgeklonken. Deze deconstructie impliceert ook een reconstructie die hij vindt in de differentietheorie. De differentietheorie heeft als vertrekpunt het verschil tussen sociaal systeem en de omgeving ervan. Het onder de loep nemen van het voortdurend werk dat aan die grenzen tussen systeem en omgeving plaatsvindt, de “binnen-buiten” differenties waarvan het sociale leven vol is, kunnen volgens Schinkel een vruchtbaar terrein vormen voor de sociologie.

In hoofdstuk 4, meteen ook het langste hoofdstuk, gunt Schinkel de lezer een kijkje in zijn indrukwekkende verzameling van inspirerende denkers die zijn werk mede hebben gevormd. Onder meer Judith Butler, Martin Heidegger, Gilles Deleuze en Eric Voegelin passeren de revue. Een essay is niet de plaats om uitvoerig op het afzonderlijke denkwerk van deze auteurs in te gaan -wie daarnaar in dit essay op zoek gaat wordt teleurgesteld- maar Schinkel slaagt er wel in een aantal denklijnen binnen en tussen de aangehaalde auteurs te laten oplichten. Dat hij hierin slaagt komt omdat hij zichzelf in de tekst actief tot hen verhoudt. Hierdoor wordt het niet louter een obligate opsomming van inspiratiebronnen, maar werpt het tegelijk ook een licht op de positie van Schinkel zelf. Die positie is, zoals eerder vermeld, sterk geworteld in het differentiedenken waarbij het verschil centraal staat en daaraan gerelateerd het idee van de immanentie. Dit differentiedenken, productief gemaakt voor de sociologie, leidt ons weg van gefixeerde containerbegrippen die de complexiteit van het sociale plat slaan, naar het sociale dat altijd in verbinding is, altijd in de wereld is, een knooppunt van lijnen die door de verbeelding voortdurend kan worden vernieuwd.

Waar die nieuwe verbeelding van de sociologie toe moet leiden illustreert Schinkel tenslotte in de slothoofdstukken waarin hij de moderniteit herinterpreteert aan de hand van het materiaal “staal”. Hij verweeft het moderne verticale bouwen, dat staal mogelijk maakt, met het moderne denken. Het transcendente kan nu zelf bewerkstelligd worden en is dan ook een uiting van direct menselijk vernuft en vermogen.

Bij het einde van het essay aangekomen, rijst bij mij de vraag: slaagt Schinkel in de door hemzelf gestelde opdracht? Levert zijn ketterij een alternatief, veelvuldig gezichtspunt op? 

Ja. Zijn herinterpretatie van de moderniteit wrikt ‘oude’ concepten los en ontvouwt alternatieve denklijnen die –verder uitgewerkt dan de vorm van dit essay kan dragen- de complexiteit van de moderniteit weliswaar temt maar ook openheid bewaart. De uitdaging die ik wel zie is hoe die openheid vervolgens te behouden en toch effect te hebben. Schinkel zegt dat het erop aan komt te ijveren voor de verbeelding die het minst gewelddadig is (p. 128). Maar hoe en op welke gronden kan die gewelddadigheid vastgesteld worden? Bovendien, als Schinkels alternatieve sociologische verbeelding reactief van aard is en moet aansluiten bij de bestaande verbeelding om effectief te zijn, wordt die verbeelding dan niet simpelweg opgeslokt zonder de gewelddadigheid echt te temperen? Of andersom: stoot een productieve verbeelding van veelheid de ‘oude’ dominante abstracties niet simpelweg van de troon, waardoor het vruchtbare ‘verschil’ verloren gaat en de verbeelding van veelheid aan zijn eigen succes ten onder gaat? Het is uitkijken naar het verdere werk van Schinkel om te zien hoe hij met deze spanning omgaat.

Het lezen van Over Nut en Nadeel van de Sociologie voor het Leven loont echter zeker de moeite. Het is een toegankelijke denklijn doorheen het werk van Schinkel zonder het adagium van Schinkels filosofie te verloochenen:  “nooit compleet, maar altijd complex” (p. 138).

Esther KEYMOLEN (Leiden)

 

[i] Vanderstraeten, R. “Review of Willem Schinkel, Over nut en nadeel van de sociologie voor het leven” in: Algemeen Nederlands Tijdschrift voor Wijsbegeerte (2015), p.117-119.