Verlichting

Eddy Vantilt
Rob Devos

VERLICHTING

Eddy Van Tilt, De schaduw van de verlichting. De westerse worsteling met welzijn, Kalmthout, Pelckmans, 2015, 432 p., ISBN 9789028969063, 24.50€

Oikonde, wat ‘huiswaarts’ betekent, startte in 1969 als een vrijwilligersorganisatie voor de integratie van thuislozen. Vanaf 1971 konden ook enkele vrijgestelden aangeworven worden. In alle woon- en begeleidingsvormen werkten professionelen en vrijwilligers intens samen in de zorg van kwetsbare mensen. De helende kracht schuilde in de aandacht, het respectvolle samenspel tussen de ‘gasten’ (toen nog geen ‘cliënten’ genoemd), de beroepskrachten en de vrijwilligers. ‘Juist de gesmeerde samenwerking tussen professionelen en vrijwilligers geeft aan de zorgverlening een turbo-effect’, schreef Oikonde Nieuws. Het tijdschrift rapporteerde kritisch en positief over ontwikkelingen binnen het welzijnswerk en de samenleving. Oikonde bleef niet beperkt tot individuele hulpverlening, maar wilde bouwen aan een meer zorgzame samenleving. ‘Oikonde was empowerment en inclusie en netwerking en vermaatschappelijking, lang voor die woorden uitgevonden werden’, schrijft Eddy van Tilt in De schaduw van de verlichting (p. 64). Hij is, met zijn eigen woorden, een ‘doendenker’. Hij heeft 35 jaar begeleidingswerk achter de rug bij Oikonde Leuven en was eindredacteur van Oikonde Nieuws. Vanuit zijn uitkijktoren in het kwetsbare hart van de samenleving reflecteert hij over het welzijnswerk en de ruime maatschappij. ‘Zo veel macht en zo weinig leiding voor haar gebruik. We hebben wijsheid meest nodig wanneer we het minst in haar geloven.’ Dit citaat van Hans Jonas is een soort mantra in het boek.

De auteur stipt, naast zijn werk bij Oikonde, nog enkele andere eye-openers aan. Vooreerst de relationele verschraling bij arme, maar ook bij welstellende mensen. ‘Arren moede’ -Van Tilt houdt van etymologieën en spelen met woorden- betekent: door het leven gaan met een verdwaald gemoed (arre, van het Latijnse errare, dwalen). Voorts de eenzijdigheid van de zogenaamde ‘integrale kwaliteitszorg’, die gefixeerd is op meten, objectiveren en beheersen. ‘Meten is zweten’, schrijft hij (p. 54). Vandaag de dag primeert rationaliteit op relationaliteit. Ten derde, de positieve ervaring van dragen en gedragen worden. Niemand kan zich ontwikkelen zonder voldoende draagvlak. Ten slotte, zingeving, of beter: zinvinding, is een krachtige motor die een massa levensenergie geeft. De auteur vertaalt de klassieke eudaimonia als het gelukte of ‘florissante’ leven.

Een goede heelmeester wil niet alleen symptomen beschrijven, maar de ziekte opsporen. De auteur verwijst naar ‘lucide boeken’, zoals De utopie van de vrije markt van Hans Achterhuis en Identiteit van Paul Verhaeghe. Hij deelt hun kritiek op het neoliberalisme, op diens luidruchtige credo’s: de vrije markt, deregulering, privatisering en concurrentie, waaraan ook Tony Blairs derde weg, de paarse kabinetten in Nederland en de in België gepromote actieve welvaartstaat zich al te vlot conformeerden. Na het uitbreken van de mondiale economische crisis in 2008 groeide het besef dat deze organisatie van de economie en de maatschappij nefast is voor de verdeling van de welvaart, maar ook voor het welbevinden van de mensen. Maar er is volgens Van Tilt méér aan de hand. Het neoliberale economische model kon maar dominant worden omdat het ingebed was in de brede cultuur. ‘It’s the economy, stupid’, de gevleugelde woorden van Clintons adviseur James Carville, keert Van Tilt om: ‘It’s the culture, stupid’. Zo luidt de thesis van het boek: de Verlichting heeft een duistere kant, die het Westen vooralsnog niet, of toch onvoldoende, onderkent. Hij ziet in de verlichting een soort negatieve teleologie aan het werk. De systeemfouten, die reeds vanaf het begin sluimerden, zijn gaandeweg aan de oppervlakte gekomen. Hij schrijft: ‘Vandaag leven wij in de hoogdagen van de verlichting.’ (p. 225) Bedoeld wordt, vandaag verdringt de schaduwkant de lichtkant van de verlichting.

Van Tilt erkent volmondig de weldaden van de verlichting. De moderne experimentele wetenschap heeft de natuur kenbaar en beheersbaar gemaakt. We hebben ons bevrijd van dogmatisme en obscurantisme. Fundamentele mensenrechten werden geformuleerd. De welvaart nam fenomenaal toe, denk maar aan de indrukwekkende vooruitgang in de geneeskunde. Maar er zit ruis op het project. De verlichting werd verengd tot rationalisme, materialisme en individualisme. Van Tilt wijst op vier pijnpunten van de westerse cultuur. 1e Wij kunnen moeilijk het noodlot een plaats geven, d.w.z. het onvoorzienbare en onbeheersbare treffen van tegenslagen. In die lijn onderstellen wij ook dat elk conflict gebaseerd is op een misverstand. Het kan dus in principe overwonnen worden door rationeel overleg. 2e De autonomie is verschrompeld tot automanie of ikkigheid. ‘Zonder voldoende geborgenheid en verbondenheid dringt een emotionele ontreddering ons bestaan binnen, die wij valselijk als onveiligheidsgevoelens gaan decoderen en verkopen.’ (p. 149) 3e De zinloosheid in overvloed. Los van God en zonder Grote Verhalen moeten we eindeloos presteren en ongeremd genieten. ‘Hij die een waarom heeft om voor te leven, kan bijna elk hoe verdragen.’ Daarmee legde Nietzsche de vinger op de zere plek. Van Tilt schrijft: ‘Onze alles-man heeft geen waarom en is alles snel moe. Hij is geen doorzetter, maar een doorjager. Zijn probleem is niet zozeer de massa prikkels en verleidingen die hem overspoelen, maar het feit dat er geen eenheid, geen lijn zit in zijn doen en laten, dat elke samenhang, sense, zin en richting, ontbreken.’ (p. 345) 4e De synthese van alle kwalen is de westerse moeite met gemeenschappelijkheid. ‘Veel leed zou kunnen voorkomen worden en veel vreugde en maatschappelijke tevredenheid gezaaid wanneer een culturele aberratie als vraagverlegenheid onze geesten niet langer zou verstoren.’ (p. 188)

Van Tilt schrijft gevoelig en geëngageerd. Zijn beschrijvingen zijn prikkelend en inspirerend. Toch roept zijn analyse vragen op. ‘It’s the culture, stupid.’ Wie op die manier Marx omkeert, valt terug vóór Marx. Als niet de economie, maar de cultuur de drijvende kracht van de geschiedenis is, hoe komt het dat binnen die cultuur de schaduwkant van de verlichting ging domineren op de lichtkant? Is hier een soort dialectische omslag gebeurd, zoals Adorno en Horkheimer stelden? Is dit een soort fatum? Heidegger sprak van een Seinsgeschick van het westerse denken. Maar hij concludeerde dan ook: ‘Nur noch ein Gott kann uns retten.’

Ik heb meest problemen met de erg monolithische (dé verlichting, hét Westen, dé moderniteit), of beter: de manicheïstische geschiedenisvisie (de strijd tussen licht en duisternis, waarbij duisternis licht overwint). Geen enkele historicus werkt op die manier, maar maakt juist gevoelig voor de complexiteit, de veelkantigheid of meergelaagdheid van culturele en maatschappelijke fenomenen. Cultuurfilosofen moeten zich historische methodiek eigen maken.

Ik illustreer bij Kant, de verlichtingsfilosoof bij uitstek. Van Tilt schrijft: ‘Kant stelde dat we ons alleen maar ethisch kunnen gedragen door een rationeel inzicht te verwerven in de onveranderlijke en universeel geldende morele wetten. Natuurlijk is dit niet waar.’ (p. 264) Inderdaad, Kant wil de morele principes afleiden uit de rede. Maar dat betekent geenszins dat hij de inhoud van het goede (samen)leven kan of wil deduceren. -Net zo min wil Rawls uit zijn rechtvaardigheidsbeginselen de inhoud van het goede (samen)leven afleiden.- Kants categorische imperatief is noch min noch meer de ultieme morele toetssteen voor het ethische geluksstreven. Handel zo, dat de maxime van je handelen kan gelden als een algemene wet, aldus de eerste formulering van de categorische imperatief. De derde formulering betreft de menselijke autonomie, zeker geen automanie. De tweede formulering betreft de eerbied voor de persoon. Behandel de andere mens, en jezelf op de eerste plaats, niet als louter middel, maar als doel-op-zich. De drie formules vormen samen de categorische imperatief, het richtsnoer van het morele handelen. Kant staat daarbij voor een eindigheidsfilosofie: we moeten consequent onze grenzen beseffen, zowel op het gebied van het kennen als van het handelen. Hij schrijft over het boze hart, de onuitroeibare neiging tot het kwaad, die de struikelsteen is voor elk naïef vooruitgangsoptimisme. Van Tilt leest daar allemaal over heen. Een gelijkaardige reserve maak ik voor de analyse van het liberalisme. Inderdaad, voor Adam Smith moet het harde egoïsme getemperd worden door moral sentiment: het vermogen tot empathie met de belangen en gevoelens van anderen. Voor de liberaal Adam Ferguson is de burgerlijke maatschappij (civil society), die hele wereld van spontane sympathieën en antipathieën, de bemiddelaar tussen het individu en de politiek. Van Tilt schrijft lovend over dit maatschappelijke middenveld, maar verzwijgt diens centrale positie in het klassieke liberalisme. Nog een voorbeeld, tot slot: Thomas Hobbes, met zijn oorlog van allen tegen allen, wordt door Van Tilt gepromoveerd tot de voortrekker van het klassieke liberalisme. Maar het onverbeterlijke egoïsme leidt Hobbes juist tot een uitgesproken anti-liberalisme. Hobbes wil een sterke staat, een Leviathan, zeker geen laissez-faire. De auteur heeft de neiging zaken die niet passen in het plaatje, de duale strijd tussen licht en duister, over het hoofd te zien. Vaak wijkt de analyse voor het jeu de mots.

Ik heb meest van dit boek genoten niet waar de auteur grote analyses maakt, maar waar hij concrete pijnpunten beschrijft en aanzetten geeft voor het goede leven. Voorbij ‘de schaduw van de verlichting’ is het een hoopvol boek. Verbondenheid en zorg tegenover individualisme. Hartelijkheid en emotie tegenover koel rationalisme. Nederigheid tegenover hybris. Verbeterbaarheid tegenover maakbaarheid. Die gevoeligheid leeft, vaak onderhuids en marginaal, bij zorgverleners en welzijnswerkers. Maar ook in het onderwijs, bij kunstenaars. Hopelijk bij politieke en de economische actoren. Ten allen kante zijn mensen nieuwe vormen van solidariteit aan het creëren. Hoe kunnen die affirmatieve krachten versterkt worden? Hoe kunnen ze mekaar vinden? Hoe kan een brede maatschappelijke beweging ontstaan? Hoe kan een politiek beleid, nationaal en internationaal, vorm krijgen? ‘We moeten de maatschappelijke verhoudingen aan het dansen brengen’, schreef Marx. Een suggestie voor een volgend boek?

Rob DEVOS (Kortrijk/Leuven)