BESCHOUWELIJKHEID
Ton Lemaire, Mettertijd. Dertig miniaturen. Amsterdam, Ambo-Anthos, 2014, 160 pp., ISBN 9789026328602, 16.99 €
‘Eens tijdens een wandeling ergens in de Ardennen in de late herfst, kwam ik bij het draaien van mijn pad langs een weiland waar een echt Ardenner paard stond. Het was een forse oude hengst, zijn bruine haar was al vermengd met veel grijs. Hij stond met de rug naar de wind gekeerd roerloos onder een grote eik, zo stil en in zichzelf verzonken dat ik hem eerst niet had opgemerkt. In een oogwenk werd ik teruggeplaatst naar mijn jeugd toen ik herhaaldelijk zo’n Belgisch paard in precies dezelfde houding had zien staan dromen. Heel lang konden ze zo staan zonder te bewegen, hooguit trokken ze soms even een achterbeen omhoog. Toen ik daar naar hem stond te kijken, begon het toevallig licht te sneeuwen. De grote vlokken vielen op het paardenlijf en smolten onmiddellijk weg; bij elke ademhaling steeg uit zijn neusgaten een lichte damp omhoog. En ineens zag ik in mijn verbeelding de Vier Heemskinderen verschijnen, achter elkaar zittend op de brede rug van het dier, verre nakomeling van het legendarische ros Beyaart. Het paard bleef trouwens gewoon voor zich uit staren, onverstoorbaar en onaangedaan door mijn fantasie en mijn hele aanwezigheid, een robuust monument van mijn soort en tegelijk voor mij een symbool van de Ardennen.’ (69)
Als dusdanig is dit fragment geen filosofische tekst. Een rustige en nauwkeurige lectuur sterkt echter de gedachte dat verwondering aan de basis ligt van deze beschouwing van de auteur, Ton Lemaire, bekend voor zijn talrijke uiteenzettingen over de verhouding van de mens met de natuur – voor een overzichtsartikel zie de UvM 26 – 2 (2013), pp. 114-127. Evocaties van ruimte en tijd ontbreken niet; ze zijn in concrete dingen en ervaringen geïncarneerd. Daarvoor is een specifieke houding nodig: een oponthoud van de aandacht voor wat zich voor het oog afspeelt. En dan is er de stilte, eveneens een oponthoud in het gebeuren.
Wat Ton Lemaire in zijn beschrijving oproept getuigt van een beschouwelijkheid die zich inpast in wat zich voor hem voordoet, daar in dat Ardenner weiland, en nodigt uit tot het exploreren van allerlei vooronderstellingen en het ophalen van herinneringen en oudere verbeeldingen. Nee, geen denken, maar wel een bron van denken. Het beeld van het paard (het boek bevat ook een prachtige foto) illustreert het besef van wat is en biedt dus het ‘materiaal’ voor een reflectie die zich realiseert dat wat ‘alledaags’ of ‘gewoon’ lijkt niet zo vanzelfsprekend is. Alleen al de aandacht en beschrijving heft die vanzelfsprekendheid van het gewone op. Wie niet zoals het paard blijft stilstaan, kent het mentale stilstaan niet en hoort de stilte nog minder. Zo iemand denkt niet en gaat aan het filosoferen voorbij. Zo iemand is te haastig.
In Mettertijd schenkt de auteur zijn lezer dertig miniaturen, voor-beelden van prereflexief besef van wat is, bouwsteentjes van verwondering. Het paard in het besneeuwde landschap is bovendien een prachtige illustratie van wat we op de een of andere manier ook hebben meegemaakt. Er treedt een aha-erlebnis op, waarbij de lezer kan bedenken: ‘het was tijd dat ik die nog eens kreeg’. Zonder zulke belevenissen verschraalt ons dagelijkse bestaan of gaat het op in de stroom van de vergetelheid. Ook daarvan is Lemaire zich bewust. Van tijd tot tijd onderstreept hij dit, waardoor zijn miniaturen niet uitsluitend beschrijvend of evocatief blijven, ook een cultuurkritische dimensie krijgen. Hij voelt zich geroepen om ons aan iets te herinneren dat verloren dreigt te gaan onder het gewicht van onze aanhankelijkheid aan een haastige, rationalistische en utilitaristische levenswijze die de naam levensstijl niet verdient. Melancholisch? Zonder een milde melancholie ontwikkelen we de aandacht en de scepsis niet die Lemaire van zijn lezer vraagt om de argeloze vanzelfsprekendheid te doorbreken.
Een treffend voorbeeld hiervan bevat een jeugdherinnering, opgenomen in het openingsstuk, ‘Das’. Tijdens een boswandeling maakt zijn oom, jachtopziener, een met zijn achterpoten in de ijzeren kaken van een val vastgeklemde das met één enkel schot af. Het aanwezige gezelschap zwijgt en kijkt toe. ‘Het schot ging af en spleet de stilte. Het dier stokte even en zakte in elkaar, werd toen onbeweeglijk. Ieder liep direct druk pratend op het dier toe. Maar ik bleef staan, aan de grond genageld. Ik durfde niemand te laten merken dat mijn ogen vol liepen met tranen. Het was mijn eerste kennismaking met de dood, de dood van een dier. Ik hoor dat schot soms nog.’ (15)
Jacques DE VISSCHER (Sint-Denijs-Westrem)