Dit kan niet waar zijn: Onder bankiers

Joris Luyendijk
Rob Devos

Bankencrisis? Dit kan niet waar zijn!

Joris Luyendijk, Dit kan niet waar zijn. Onder bankiers, Amsterdam/Antwerpen, Uitgeverij Atlas Contact, 2015, 208 p., ISBN 9789045028163, 19.99 €

In het najaar van 2008 ging Lehman Brothers overkop. Het faillissement van de Amerikaanse zakenbank kwam als een complete verrassing. We herinneren ons beelden van panikerende Lehmanmedewerkers die hun bezittingen in kartonnen dozen door Wall Street droegen. De crash was het begin van een diepgaande financiële, economische en politieke crisis. De doorgaans onverstoorbare Herman Van Rompuy verklaarde, weliswaar zes jaar later, dat wij ‘op enkele millimeters van een totale implosie’ gestaan hebben. Experts maken de vergelijking met een kernramp of hanteren apocalyptische beelden uit de Bijbel. Het faillissement van een mondiaal vertakte bank kon een domino-effect uitlokken, waardoor het hele financiële systeem zou crashen. Zoals Nine Eleven in 2001 riep september 2008 het doembeeld op van een diepe maatschappelijke ontwrichting.

Sindsdien is veel geschreven over de barstende ‘financiële zeepbel’, het gebrekkige interne en externe toezicht, deregulering die ongeremde speculatie faciliteerde. Het wilde kapitalisme en neoliberale politieke beleid verloren hun geloofwaardigheid. Toen Greg Smith Goldmann Sachs verliet, schreef hij in The New York Times: ‘Wij hadden Griekenland geadviseerd hoe het land zijn schuldenlast kon verbergen met derivaten. Nu adviseerden we hedgefunds hoe ze munt konden slaan uit de Griekse chaos. Intussen probeerden onze zakenbankiers contracten binnen te halen bij Europese overheden om hun te adviseren hoe de rotzooi op te ruimen.’

Joris Luyendijk is geen financieel expert maar antropoloog. Zoals iemand afgelegen bergbewoners in Vietnam bestudeert, zo observeert en analyseert hij het volk van wat we gemakshalve ‘de City’ noemen, maar in feite verspreid is over verschillende Londense buurten, met Brussel en de Amsterdamse Zuidas als bijkantoren. Hij sprak voor de Britse krant The Guardian met ruim tweehonderd werknemers en ex-werknemers in het financiële centrum van Europa: ‘going native in the world of finance’. Zij waren bereid de zwijgplicht te doorbreken. Zij getuigen anoniem, vaak uit ongenoegen, soms om misverstanden en stereotypen te corrigeren.

De City herbergt geen homogene bevolking. Luyendijk onderscheidt en beschrijft zes subgroepen: de tandenknarsers, de neutralen, de masters of the Universe, de zeepbelbankiers, de waanbankiers en de koele kikkers. Niettemin delen zij een aantal meningen en normen, praktijken en rituelen, ook een bepaald taalgebruik (rainmakers, dead killers, quants, muppets). Vooreerst is er de code of silence: vertrouwen impliceert zwijgen. Wie uit de school spreekt riskeert zijn baan, een schadeclaim, alvast zijn reputatie. Voorts onversneden meritocratie. De sector lijdt niet onder de gebruikelijks discriminaties: man of vrouw, homo of hetero, jood of moslim zijn van geen tel. Een jonge moslima noemt de City ‘bijna belachelijk tolerant’, iemand anders bestempelt haar bank als ‘ongelooflijk politiek correct’ met betrekking tot moederschap en seksuele intimidatie. (92) Alleen je productiviteit bepaalt je verdienste en dito status. Vandaar harde, maar voor velen verslavende competitie: mijn collega is mijn concurrent. Iemand ontdekte dat zijn bank twee mensen aannam voor dezelfde functie. Kijken wie overleeft! Verruwing van het taalgebruik is een gevolg. ‘Op zoek naar loyaliteit? Dan moet je een hond kopen.’ (79) Professioneel heet wie zijn emoties en morele opvattingen thuis laat. Iemand vertelt dat zij in haar eerste week vroeg naar het maatschappelijk nut van een bepaald product en prompt werd uitgescholden voor socialist. Luyendijk schrijft: ‘De term ethiek komt eigenlijk alleen voorbij in combinatie met werk, en betekent zoiets als absolute gehoorzaamheid en toewijding aan baas en bank.’ (89) Ook permanente dreiging: er is bijna geen ontslagbescherming (zero job security). Tenslotte: individuele consumenten zijn redelijk beschermd. Voor professionele beleggers en grote spelers op de markt echter geldt Anything goes, maar tegelijk Caveat emptor: weet wat je koopt, lees de kleine lettertjes. ‘Stel, je koopt een blikje tonijn, maakt het thuis open en ontdekt dat er hondenvoer in zit. Hé, denk je dan, er staat toch tonijn op de verpakking? Dan lees je de kleine lettertjes: kan ook hondenvoer bevatten.’ (95)

Uiteindelijk lijken de verhalen uit Planet Finance erg op hetgeen in andere sectoren steeds meer gangbaar geworden is: in ondernemingen, maar ook in de politieke, de medische, de artistieke en de academische wereld. De City toont wellicht op haar eigenzinnige en wat uitvergrote manier  de ‘cultuur van het nieuwe kapitalisme’, zoals beschreven door Richard Sennett in The Corrosion of Character.

Luyendijk schreef geen vrolijk boek. Journalisten werken vanuit een ‘freudiaanse vooropstelling’. Zij denken dat ontmaskering van het verborgene leidt tot bevrijding. Het klassieke model is Watergate: journalisten onthullen een spionageschandaal, de president moet aftreden. In de bankencrisis echter heeft de bewustmaking van het onbewuste niet geleid tot een grondige verandering. De sector is immuun voor ontmaskering (188). Dergelijke situatie van ‘verlicht verkeerd bewustzijn’ noemt Peter Sloterdijk cynisme – het woord valt bij Luyendijk herhaaldelijk. Men weet wat fout loopt, wie het niet kan aanzien stapt eruit, en… het is opnieuw ‘business as usual’.  Het probleem ligt ook niet bij de mentaliteit of de attitude van de individuen: hebzucht, status of geldingsdrang. Het systeem zelf zit fout. ‘Veel wijst erop dat de wereld van het geld geen opknapbeurt of grote schoonmaak nodig heeft, maar een nieuw DNA.’ (189). Monopolievorming net zo doorgedreven tot banken ‘too big to fail’ worden. Zakenbanken die naar de beurs gaan of fuseren met beursgenoteerde consumentenbanken. Hypercomplexe financiële producten die niet centraal geregistreerd en nauwelijks gereguleerd worden. Kredietbeoordelaars die betaald worden door de banken waarvan zij de producten moeten controleren. Accountantskantoren die bijklussen als consultant. Kortetermijn denken, enz. De politiek lijkt slechts in staat tot symptoombestrijding. De regulering en het toezicht zouden supranationaal moeten gebeuren. ‘Hoe krijg je zonder een mondiale regering de mondiale financiële sector weer onder controle? Dat is de lege cockpit.’ (192) Politici, links en rechts van het centrum, zijn ook niet happig om daadwerkelijk in te grijpen. In Amerika, Frankrijk en Groot-Brittannië zijn zij afhankelijk van campagnedotaties. Er is de immense financiële lobby die de regelgeving tracht te beïnvloeden. Er is het fenomenaal lucratieve ‘sprekerscircuit’. Tony Blair bij voorbeeld verdient als adviseur bij een megabank tien keer zoveel als voordien als politicus. Fundamenteel hebben de grootste politieke partijen zich samen met de toezichthouders gaandeweg geïdentificeerd met de financiële sector. De economist William Buiter gebruikt daarvoor de term capture. Helaas schrijft hij geen columns meer voor de Financial Times want hij is overgestapt naar de City Group. Luyendijk schrijft: ‘Als ik tot me door laat dringen hoe wankel, amoreel en explosief de mondiale financiële sector is geworden, en hoe diep verankerd, voel ik vertwijfeling als een soort misselijkheid opkomen. Hoe komt dit ooit weer goed, of althans onder controle? (193).

Cynisme over de huidige politici, ja. Maar de politiek als dusdanig afschrijven, neen. Het Westen heeft volgens Luyendijk een regeervorm die zich aan de eigen haren omhoog kan trekken uit het moeras. De democratie blijft de beste kans opdat de burgers vreedzaam de macht terugwinnen op het mondiale geldwezen. Dat is meteen de kans voor de sector om zichzelf te hervormen, voor  het te laat is. Het Westen heeft zichzelf de afgelopen eeuwen met succes opnieuw uitgevonden. ‘De afschaffing van de slavernij en de emancipatie van vrouwen vereisten veel ingrijpender maatschappelijke veranderingen dan nu met de financiële wereld nodig zijn. Niemand profiteert meer van cynisme over politiek dan cynische politici.’ (196) Sprak Gramsci niet van pessimisme van het weten, optimisme van het hart?

Rob DEVOS (Leuven)