Een denkend riet
Ludo Abicht, Democratieën sterven liggend. Kritiek van de tactische rede. Antwerpen, Houtekiet, 2014, 214 p., ISBN 9789089242839, 18.95 €
In het inmiddels klassiek geworden essay On liberty (1859), dat handelt over zogeheten “positieve” en “negatieve” vrijheden, heeft John Stuart Mill de menselijke natuur afgespiegeld aan een boom, “die naar alle kanten moet kunnen uitgroeien en zich moet kunnen ontplooien in overeenstemming met de innerlijke krachten die er een levend geheel van maken”. Uit de opmaak van het voorliggende boek blijkt dat de auteur het democratische project als illustratie beschouwt van een dergelijke boom die men nooit tot staan brengt, maar die altijd ofwel bloeit, ofwel sterft. Met zijn meest recente boek, dat Democratieën sterven liggend heet, heeft Ludo Abicht Mills ogenschijnlijk naïef aandoende waarheid op een voortreffelijke wijze en met een aan literatuur grenzende luister geïllustreerd. Wat in 2001 begon met het boek Intelligente emotie, wordt met dit laatste werk afgesloten. Hiertussen schreef de auteur De Verlichting vandaag (2007), De haan van Asklepios (2010) en Gewoon volk eerst (2012). Democratieën sterven liggend vormt het sluitstuk van deze cyclus.
Op chirurgische wijze gaat Abicht het concept “democratie” te lijf. Hij denkt daarover na in tien hoofdstukken, waarbij hij zich laat leiden door de welbekende vraagstelling van Kant (Vandaar de ondertitel: Kritiek van de tactische rede): Wat kunnen we weten? – Wat mogen we hopen? – Wat kunnen we doen? Abicht zou Abicht niet zijn zonder daar ook een historisch perspectief aan te koppelen, en hierdoor de Bertrand Russell van de Lage Landen te worden (cfr. History of Western Philosophy).
Abicht kent zijn klassieken en heeft hen naar waarde beoordeeld. De actuele thema’s die hij daar moeiteloos mee in verband brengt, gebruikt hij handig als gerieflijke kapstokken om een eigen maatschappelijk discours aan op te hangen. Dat discours houdt een zeker midden tussen de ‘hoop’ om een rationeel fundament te vinden om een geloofwaardig en realistisch democratisch wereldbeeld- en project rond op te bouwen enerzijds, en de ‘vrees’ voor de verleidingskracht van het totalitaire model anderzijds. Het is een bekommernis die het werk van Abicht tekent en die minstens teruggaat tot Gewoon volk eerst (2012), waarvan de toonzetting veel gemeen heeft met Erich Fromms De angst voor vrijheid (1952). (Overigens: wordt dat vandaag nog gelezen?)
Gewoon volk eerst verwonderde zich over de nutsvraag van een duurzaam democratisch project. Gegeven de toenmalige politiek actualiteit, gaande van Occupybewegingen allerhande, de Spaanse Indignados en de Arabische Lente, stelde dit boek toch een zekere ‘“democratiemoeheid’” vast. Zulke toenemende politieke apathie vormde, zo stelde de auteur toen, een reële bedreiging voor de overlevingskansen van een gedegen democratisch project. Toch is niets minder waar, zo blijkt. Politiek absenteïsme, kiezersverzuim en -verloop zijn precies die thema’s die David Van Reybrouck, die er de term ‘“democratisch vermoeidheidssyndroom’” mee in verband bracht, later in het polemische Tegen verkiezingen (2012) nadrukkelijker aan de orde zou stellen. Dit alles veruiterlijkte zich in een voor het ruimere publiek toegankelijke G1000 Burgertop. (In welke mate is cultuurminister Gatz’ Burgerkabinet hier een verderzetting van?)
Ook in de sociale wetenschappen is het sedert het einde van de twintigste eeuw een voornaam en regelmatig terugkerend thema; zo plaatste Mark Elchardus het schijnbare onvermogen onder brede lagen van de bevolking om gehoor te geven aan elke oproep om zich achter gemeenschappelijke waarden en doelen te scharen reeds tegenover een door de markt beheerst en in wezen utilitair burgerschapsideaal in zijn essaybundel Op de ruïnes van de waarheid (1994). Abicht geeft hier dus indirect antwoord op. En zoals het een filosoof betaamt, doet hij dat met een vraag. Want wat houdt burgerschap in een democratische samenleving juist in, en hoe manifesteert zich dat ‘in concreto’? Wederom: pertinente vragen van een begaafd denker. Deze analyse past binnen een breder maatschappelijk discours over vrijheden dat reeds teruggaat tot de antieke oudheid en culmineert onder impuls van het Verlichtingsdenken. Bij Abicht loert, zoals dat toen ook nadrukkelijk het geval was, altijd een religieuze dimensie als recurrent thema om de hoek. Wat daar toen maatschappijkritisch uitgeschreven werd, is tot op vandaag nog steeds de basis van ons politieke democratische bestel. Desalniettemin, en mede onder impuls van het twintigste-eeuwse totalitarisme, verdween dit nagenoeg uit beeld en maakte plaats voor een minder fraai (en benepen) liberaal discours dat de legitimiteit van een dergelijk maatschappelijk discours ontkent, dat een valse neutraliteit lijkt te eisen, en dat in hoofdzaak de klemtoon legt op de primauteit van ‘individuele’ rechten en vrijheden. Onder andere Hans Achterhuis heeft het hierover in zijn geprezen boek De utopie van de vrije markt (2010).
We hebben het licht van de antieken echter nodig, zo luidt de kern van Abichts betoog, en we moeten ons wapenen tegen diegenen die het willen doven. Zulks kan ontstaan vanuit een naïef en onbeholpen maar misbegrepen verlangen om de burger alle mogelijke moeite te besparen, dan wel vanuit een politieke cultuur die de verworvenheden van een kritische Verlichtingscultuur ontkent en er weinig onschuldige en nauwelijks verhulde intenties op nahoudt. En daar gaat het juist om. Een zekere verwondering alsook een kritisch, bevragend burgerschap, waarvan de kiemen teruggaan tot de prille jeugd en opleidingen. Hiermee knoopt Abicht aan bij de essentiële bekommernissen die de Amerikaanse filosofe Martha Nussbaum recent opnieuw op de agenda plaatste in Niet voor de winst (2010) en Politieke emoties (2013). Voor Nussbaum is de inzet van het onderwijs de positieve vrijheid: een individueel vermogen om zelf vorm te geven aan zijn bestaan, dat ontspruit aan – en zich vervolgens manifesteert in – een bredere maatschappelijke context. Daarom staat dit voor Abicht ook centraal, met aandacht voor zowel onze rationele als irrationele vermogens.
En toch. Naast het verzaken aan democratische rechten en plichten en de verleiding van het liberale kamp enerzijds, en het opgaan in het conformisme van een zichzelf niet in vraag stellende groepsverbondenheid anderzijds, blijkt er nog een derde mogelijkheid te zijn om aan het knellende schoentje te ontsnappen. Die ‘“derde’” weg houdt verband met elementen van zorgzaamheid, respect voor de medemens, inzichtelijkheid, menselijke waardigheid, autonomie en emancipatie. Ontplooiing van het geheel is conditio sine qua non voor de ontplooiing van het individu en vice versa. Het recht doen aan zowel het publieke als het private leven, en de innige verwantschap tussen beiden, is een moeizame opgave die op heden enkel nog het duistere Amerikaanse communitarisme (Amitai Etzioni, Michael Sandel, Michael Walzer) en cultuurpessimisten (Alasdair MacIntyre) gestand lijken te willen doen, hoewel het ook wortel schiet in het denken van sociaal-democratische filosofen als Charles Taylor en Richard Rorty. In het Nederlandse taalgebied mag Abicht, tezamen met Ad Verbrugge (Tijd van onbehagen), een unieke plaats claimen.
Aan het eind van deze bijzonder fraaie bundeling essays treft men de volgende woorden aan, waarmee Abicht de diepmenselijke kern van zijn bewust breekbare betoog op een kordate wijze brengt: Indien we tijdig beseffen dat onze democratie niets anders is dan een menselijke constructie die de voorwaarden schept voor de groei en de ontwikkeling van allen kunnen we misschien realistisch en zonder illusies aan een nieuw elan ervan beginnen. In deze term “misschien” zitten zowel de twijfel als de omzichtigheid, maar ook de hoop. Centraal in het boek van Abicht staat een individuele vrijheid waarbij ontplooiingskansen steeds teruggevoerd worden op een bredere maatschappelijke achtergrond; een voortdurende wisselwerking tussen het allerindividueelste verlangen naar ‘“geluk’” en erkenning aan de ene kant, en het project van een min of meer geslaagd democratisch denken aan de andere kant. Met deze bijzonder toegankelijke bundel heeft Ludo Abicht inzichtelijk gemaakt dat de mens als ‘denkend riet’ niet buiten ons kan bestaan.
Maarten COLETTE & Jurgen MASURE (BrusselBrussel)