Event en filosofie

Slavoj Žižek
Evelien Van Beeck

Event en filosofie

Slavoj Žižek,  Event. Filosofie van de gebeurtenis. Amsterdam, Boom, 2015, 191 p., ISBN 9789089534637, 19.90€

Event (2015) is het meest recente boek – in Nederlandse vertaling door Huub Stegeman – van de heden ten dage gevierde en flamboyante filosoof en cultuurcriticus Slavoj Žižek (1949). Eerder verschenen van hem bij uitgeverij Boom Geweld (2009), Eerst als tragedie, dan als klucht (2011) en Het jaar van het gevaarlijke dromen (2013), waarmee hij een groot succes boekte. Event past in dit rijtje omdat het de apotheose is van een tienjarig project waarin hij de theorieën van psychoanalyticus Jacques Lacan gebruikt om de postmoderne populaire cultuur te interpreteren. Vaak draait het in Žižeks denken om een radicale kritiek van het kapitalisme waarin hij zijn voorkeur voor het marxisme nooit onder stoelen en banken steekt. Dat is in Event niet anders. Wat maakt Event de moeite waard om te lezen? Een reden is eerst en vooral Žižeks persoonlijke stijl. Deze is associatief en brengt zo de meest uiteenlopende thematieken met elkaar in verband. Žižek vertelt verhalen, verbindt deze met politieke gebeurtenissen, plaatst ze in de westerse geschiedenis van de filosofie én geeft een eigen interpretatie. Kenmerkend voor Žižek is dat hij vaak naar films verwijst om zijn voorbeelden te staven, zoals bijvoorbeeld Von Triers Melancholia (2011), Malicks The Tree of Life (2011), Jordans The Cyring Game (1992) en Cronenbergs M. Butterfly (1993). Daarnaast blijkt ook dat Žižek voornamelijk door de filosofieën van Hegel, Lacan en Marx is geïnspireerd.

Aanvankelijk is het niet altijd even eenvoudig om Žižeks overvloedige denkstroom te volgen, maar uiteindelijk wordt de soms ingewikkelde puzzel toch gelegd. Event richt zich met andere woorden tot de lezer die wel van een aha-erlebnis houdt. Bovendien is het boek een doordacht betoog over de filosofie van de gebeurtenis, zoals de ondertitel reeds aangeeft. Onze moderne tijd is er één van niet te stuiten gebeurtenissen, niet alleen in het individuele leven, maar ook en vooral op openbaar-politiek vlak. Žižek weet deze te benoemen en zowel filosofisch als cultureel te vatten, iets waar weinig filosofen hem in vooraf gingen. Žižek vraagt zich af hoe we een gebeurtenis kunnen definiëren. Hij biedt de verschillende hoofdstukken aan als een treinreis. De inleiding heet dan ook ‘Iedereen instappen’, waarna de hoofdstukken volgen als ‘stations’. Uiteindelijk bereiken we in de epiloog onze ‘eindbestemming’. De prent op de voorkant laat zien dat het geen saaie reis wordt; zij toont een foto van twee dames die de handen op de oren drukken en oeverloos krijsen. Hiermee maakt Žižek meteen duidelijk dat een gebeurtenis voor hem niet iets alledaags is; wel gaat het om een voorval dat de normale gang van zaken op zijn kop zet, “iets schokkends, ontwrichtends, dat plotseling lijkt te gebeuren en de normale loop der dingen onderbreekt, iets dat uit het niets lijkt op te duiken, zonder duidelijk aanwijsbare oorzaak, een verschijning die niet gegrond lijkt te zijn in het zijn.” (p.8). In zijn zoektocht werpt hij zowel een metafysische als ethische blik op het fenomeen. “’Gebeurtenis’ kan verwijzen naar een verwoestende natuurramp of het nieuwste schandaal van een beroemdheid, de overwinning van het volk of een brute politieke omwenteling, de intense ervaring van een kunstwerk of een zeer persoonlijke beslissing.” (p.7) Omwille van deze veelvuldigheid is het moeilijk om tot een precieze definitie te komen, zo stelt hij. Vooral gaat het om een symbolische kwestie, omdat het uiterst fundamentele filosofische vragen oproept, bijvoorbeeld of een gebeurtenis de werkelijkheid zelf of slechts onze perceptie ervan beïnvloedt.

In ‘station één’ beschrijft Žižek een functie van de gebeurtenis als ‘kaderen, herkaderen, inkaderen’. Verandering is een vorm van beweging die vertrekt van een zekere inertie. Maar wanneer de verandering is opgetreden, komt er ook een perspectiefwisseling: vaak begrijpen we pas dan het verhaal waar het uiteindelijk om draait. Cruciaal in dit proces is een obstakel dat moet worden overwonnen of de aanwezigheid van een traumatische derde (Lacan). Ook verbindt hij het aan de mogelijkheid van de vlucht in een fantasme, juist omwille van de betekenisgevende kracht die ervan uitgaat. “Voor zover een fantasme het kader levert dat ons in staat stelt de werkelijkheid van onze levens als een betekenisvol geheel te ervaren, kan de desintegratie van een fantasme desastreuze gevolgen hebben. Door het fantasme heen gaan betekent niet simpelweg buiten het fantasme gaan staan, maar er de fundamenten van stukslaan en er de inconsistenties van accepteren. Door het fantasme heen gaan betekent daarom paradoxaal genoeg zich volledig identificeren met het fantasme, om het fantasme duidelijk te doen uitkomen.” (p. 31) Maar ook de technologie kan als betekeniskader dienen. Volgens Žižek kan je volgens Heidegger ook het fantasme van de technologie doorbreken, precies door te beseffen dat deze laatste een manier van inkaderen is.

Het tweede ‘station’ bereiken we door een radicale verandering van de werkelijkheid. Žižek noemt dit station felix culpa. Hij verwijst onder meer naar de opstanding van Christus in de theologie, met name een gebeurtenis die een radicale breuk vertegenwoordigde. “Ze vernietigt de eraan voorafgaande onverschilligheid en introduceert scheiding, pijn en lijden.” (p. 40) De zondeval krijgt hierdoor meteen een andere betekenis. “Adam moest wel vallen om Christus in staat te stellen naar de aarde te komen en verlossing te verlenen.” (p. 41) ‘Pervers’, denkt de lezer? Misschien. We kunnen dit vermijden “door te accepteren dat de zondeval eigenlijk het startpunt is dat de omstandigheden creëert voor de verlossing: vóór de zondeval is er niets waaruit we vallen, de zondeval zelf creëert datgene waaruit we vallen.” Dit blijft niet zonder ethische gevolgen. We kunnen zo namelijk het kwaad rechtvaardigen, aldus Žižek. Uit het kwade kan uiteindelijk Gods triomf of het goede voortkomen. Dit brengt Žižek bij Hegel. We ervaren het goede na het kiezen van het kwade of als absoluter Gegenstoss: een beweging die voortkomt door datgene waar ze zich van terugtrekt. Maar ook in de kwantumkosmologie ziet Žižek dit verschijnsel, meer bepaald in het idee van de symmetriebreking die een antwoord geeft op wat “niets” is. “De vacuümtoestand of het kwantumvacuüm is niet een of andere absolute leegte: het bevat vluchtige elektromagnetische golven en deeltjes die het ene moment bestaan en het volgende weer niet. In deze schemerachtige ruimte zijn de ‘normale’ natuurwetten permanent opgeschort.” (p. 51) Uit de ruimte komen deeltjes die energie lenen vanuit de toekomst. Ze compenseren dit door hun eigen vernietiging – dit veronderstelt een tijdskloof tussen het bestaan van de dingen. Žižek leest hierin de zondeval als ultieme gebeurtenis zelf: “dingen ontstaan wanneer het evenwicht wordt verstoord, wanneer er iets misgaat.” (p. 54).

Dat brengt Žižek tot het derde ‘station’ van de reis, namelijk het moment van de gebeurtenis als verlichting – wanneer de illusoire werkelijkheid ontward wordt. Žižek noemt dit station: “Het boeddhisme genaturaliseerd.” Enerzijds is er het naturalisme dat de mens volledig in neurobiologische termen vat. Toch kunnen wij niet verhelpen dat wij ons als ‘een zelf’ ervaren. Om aan de hedendaagse, wetenschappelijke opvattingen te ontsnappen, kan een vlucht in het boeddhisme een oplossing bieden. Het stelt de mens immers in staat om afstand te nemen van de pogingen greep te krijgen op de wereld en deze tenslotte te verwerpen. Dit vereist dan weer een radicale onthechting. Maar waar blijft het zelf dan? “Hoewel ze elkaars radicaal tegengestelden lijken (kil wetenschappelijk rationalisme versus de etherische boeddhistische spiritualiteit), zijn ze één in hun verwerping van het zelf als vrij en verantwoordelijk voor het eigen handelen.” Žižek problematiseert deze stellingen en tracht aan te tonen dat de ware gebeurtenis die van de subjectiviteit is. In ‘station vier’ beschrijft Žižek hoe dit idee terug te vinden is in de drie grote gebeurtenissen van de filosofie, meer bepaald bij Plato, Descartes en Hegel. Elk op hun beurt zorgden zij voor een radicale breuk met wat voorafging. Plato brak met de presocratische kosmologie, Descartes met de middeleeuwse hiërarchische orde en Hegel met de idealistische en materialistische metafysica. Als gevolg kwamen er in volgorde het metafysische idealisme, de subjectiviteit en de historiciteit. Zizek noemt Plato, Descartes en Hegel daarom ‘filosofen van de gebeurtenis’. Maar ook de psychoanalyse kende drie gebeurtenissen. In ‘station vijf’ beschrijft Žižek ze aan de hand van de reële, de imaginaire en de symbolische gebeurtenis, lacaniaans opvat. De reële gebeurtenis is die van ‘de confrontatie met het ding’. De symbolische zorgt voor een nieuwe harmonie: “Als er – per ongeluk – een gebeurtenis plaatsvindt, creëert die de keten van gebeurtenissen die eraan voorafgaat en die haar onvermijdelijk doet schijnen.” (p. 135)  De imaginaire gebeurtenis is die gebeurtenis die plaatsvindt op de grens van zijn en niet-zijn.

In ‘station zes’ heeft Žižek het tenslotte over het ongedaan maken van een gebeurtenis ofwel de ont-gebeuring. Hij geeft het voorbeeld van de zoon die een moordenaar blijkt te zijn. De ouder weet best dat het waar is, maar kan die waarheid onmogelijk aannemen. Vaak worden gedachten dan begeleid door ‘misschien’, ‘ongelukkig genoeg’, ‘desalniettemin’,… Het ont-gebeuren houdt ook een gevaar in: het vormt een bedreiging voor onze emancipatorische verworvenheden. Om dit te verduidelijken geeft Žižek het voorbeeld van de manier waarop martelen soms als een normale zaak wordt weergegeven. Men doet dit zodanig dat men achteraf moet uitleggen waarom men ertegen is. Žižek neemt hierin radicaal standpunt in. “Ik wil geen deel uitmaken van een samenleving waarin het nodig is om uit te leggen waarom men ertegen is – datzelfde geldt ook voor marteling: het is een bewijs van ethische ontwikkeling dat marteling ‘dogmatisch’ wordt verworpen, zonder dat er verder nog over hoeft te worden gediscussieerd.” (p. 155) Žižek stelt zichzelf de filosofische vraag of onze ethiek vandaag de dag geleidelijk desintegreert en terugvalt in een dierlijk egoïsme en werkt deze gedachte verder uit.

De eindbestemming noemt Žižek ‘Nota bene’. Žižek herinnert er ons aan dat een gebeurtenis een radicaal keerpunt is. In de liefde is het de erotische ontmoeting die het hele leven van de geliefden verandert en hertekent, in de politiek gaat het om een emancipatoir project met de herstructurering van een maatschappij als gevolg. Hoe dan ook, het leven nà de gebeurtenis is radicaal anders dan ervoor. Op het laatst wijst Žižek nog met de vinger naar de EU-landen omwille van hun niet-aflatende druk op Griekenland om te bezuinigen. Hij beschrijft het sadistisch karakter van dit feit, dat volgens hem overeenkomt met een superego dat het subject overstelpt met onmogelijke eisen. “Men gunt Griekenland niet eens een kans, het falen van het land is ingecalculeerd. Dat impliceert dat het werkelijke doel van het uitlenen van geld aan de schuldenaar niet is om die schuld uiteindelijk met winst terugbetaald te krijgen, maar om de schuld tot in het oneindige te handhaven, zodat de schuldenaar altijd afhankelijk en dus onderworpen blijft.” (p. 168-169) Het is voor Žižek duidelijk dat hier een gebeurtenis moet plaatsvinden: enkel zij kan ons bevrijden van een verlammende situatie. Dit vereist een scheiding – een scheiding tussen zij die willen doorgaan binnen het oude paradigma en zij die de noodzaak van een verandering inzien. Enkel zo kunnen we uiteindelijk op hegeliaanse wijze een eenheid bereiken.

Bij een eerste lezing lijkt Event wel een tsunami van feiten, gedachten, opsommingen, mijmeringen,… waardoor het als lezer soms moeilijk is het bos doorheen de bomen te zien. Een tweede lezing legt echter toch min of meer een structuur bloot, waardoor het boek  verhalender en coherenter wordt. Sowieso bevat het een overvloed aan informatie en kweekt het op die manier een honger om bepaalde anekdotes verder uit te pluizen of in een breder kader te plaatsen. In die zin is Event eigenlijk een bloemlezing  geschreven door andere auteurs. De manier waarop Žižek hen bij mekaar brengt, onthult iets over zijn eigenheid en enorm associatief vermogen. Event kan dan ook ten volle als een postmodernistisch boek worden beschouwd. De lezer die op korte tijd een breed cultuurhistorisch beeld van onze moderne tijd wil verwerven, vindt in Event zeker zijn gading.

Evelien VAN BEECK (Leuven)