Het web van Spinoza

Goce Smilevski
Rob Devos

Het web van spinoza

Goce Smilevski, Het web van Spinoza. Vertaald uit het Macedonisch door Roel Schuyt, Amsterdam, Anthos, 2014. ISBN 9789041419170, 18.95 €

De Macedonische auteur Goce Smilevski (geboren 1958, Skopje) kreeg voor De zus van Freud in 2010 de Literatuurprijs van de Europese Unie. De roman vertelt de pijnlijke belevenissen van Adolphine Freud. Toen haar broer Sigmund net vòòr Hitlers Anschluss uitweek naar Londen, weigerde hij om zijn zussen te plaatsen op de lijst van zijn medereizigers. Hij dacht immers dat de ‘waanzin van het fascisme’ geen lang leven beschoren was, zo vermoedt of rationaliseert Adolphine althans. In 1942 werden zij en haar zussen Pauline, Rosa en Maria op de trein naar Theresienstadt geduwd en vermoord in een gaskamer van de nazi’s. Het thema van de dreigende dood is trouwens ook sterk aanwezig in zijn eerdere roman uit 2002, met Spinoza als hoofdfiguur, die recent vertaald werd in het Nederlands. De oorspronkelijke titel luidt: Gesprek met Spinoza. Het boek heeft de vorm van een interview waarin de auteur Spinoza’s denken en leven wil doorgronden. Schrijvers zijn eenzame mensen, en schrijven komt wellicht voort uit het verlangen die eenzaamheid te overwinnen. Goce Smilevski vond in Spinoza een zielsverwant. Het eerste wat hem opgevallen was, vertelt hijzelf in een nawoord, was de radicale eenzaamheid van deze lenzenslijper, die uitgespuwd door de Joodse gemeenschap, weigerde zich pro forma te bekeren, en verhuisde van Amsterdam naar Ouderkerk, van Ouderkerk naar Rijnsburg, van Rijnsburg naar Voorburg, van Voorburg naar Den Haag.

Met de vrije vertaling van de titel, Het web van Spinoza, geeft Roel Schuyt goed de geest van de roman weer. De zes hoofdstukken zijn zes draden. Spinoza had zelf een man getekend met een net over zijn schouder. Zijn biograaf Johannes Colerus dacht dat het een visser was met zijn visnet, maar het is Spinoza zelf met een spinnenweb. ‘Het spinnenweb was voor mij de dierbaarste van alle vormen waarmee de onzekerheid van alle kwetsbare dingen in het universum wordt uitgedrukt.’ (150) Het spinnenweb is verwant met het rhizoom van Deleuze, de auteur die Smilevski bij zijn ontdekking van Spinoza sterk geïnspireerd heeft: de oneindige substantie is het immanentieplan waarop de eindige modi werkzaam zijn. Volgens Deleuze is er een dubbele beweging in de Ethica: enerzijds de continue en rigoureuze ontwikkeling van definities, stellingen, bewijzen en corrolaria, anderzijds de gebroken keten van scholia, een discontinue vulkanische lijn, die de angsten van het hart en het verlangen naar vrijheid uitdrukt (160). Brento, Baruch of Benedictus (de gezegende) Spinoza (afgeleid van espinhoso, wat doornig betekent) komt naar voor als een diep in zichzelf verdeeld mens, ‘in wie rede en hartstocht om voorrang streden, iemand die door zijn verdeeldheid in wanhoop leefde.’ (161)

Deze ambiguïteit blijkt uit de structuur van het boek. In de eerste drie hoofdstukken of draden verschijnt de erg intellectualistische filosoof, die more geometrico denkt, slechts aandacht wil geven aan het oneindige. ‘Alles wat korter duurt dan de eeuwigheid is het niet waard dat de mens daaraan zijn tijd besteedt.’ (16). Hij stuurt zijn jonge filosofiestudent Johannes Casearius weg, omdat deze ‘meer uit is op nieuwheid uit dan op waarheid.’ (47), maar vooral omdat hij Spinoza uit evenwicht brengt met zijn erotische fantasieën en de vraag of de filosoof zich niet verliest in bespiegelingen over het leven in plaats van zelf te leven. Spinoza fantaseert over Clara Maria, de dochter van zijn leermeester Franciscus van den Enden, over de warmte en de geur van haar lichaam, maar hij rationaliseert: we moeten de zintuiglijke werkelijkheid begrijpen als eindige modus van de oneindige substantie. In de laatste drie hoofdstukken of draden verandert Spinoza in een gevoelsmens. Wat in het eerste deel op de achtergrond verdrongen werd – “Denk je niet dat het belangrijker is om na te denken over de vingers van Clara Maria op jouw wangen dan over de eeuwigheid van de substantie?” (30) – breekt nu door. Uiteindelijk komen de draden samen, echter niet in een ultieme synthese of verzoening.

Welke is de verhouding tussen de drie kenvormen bij Spinoza: de aan het lichaam en de affecten gelinkte imaginatio, de meetkundig geconstrueerde verstandelijke kennis, de aan de ratio ontsnappende intuïtie? Vormt de imaginatio dan wel de ratio een bevoorrechte toegang tot de intuïtie? Verhouden de drie kenvormen zich onderling hiërarchisch of zijn ze gelijkwaardig? Veel filosofische vragen ten aanzien van een gesprek van twee eenzamen, de schrijver en de denkende lenzenslijper.

Rob DEVOS (Leuven)