HOE VERLICHT IS DEZE EEUW?

Mark Elchardus
Maarten Colette

Hoe verlicht is deze eeuw?

Mark Elchardus, Voorbij het narratief van neergang, Tielt, Lannoo, 2015, 282 p., ISBN 9789401429122, 29.99€

Het valt niet te bewijzen, maar toch is het zo: er zijn boeken waarvan de inkt nauwelijks gedroogd lijkt wanneer zij nagenoeg ogenblikkelijk bijgebeend worden door de gebeurtenissen, boeken die corresponderen ‘met datgene waarover wij gaan’. Boeken, met andere woorden, die precies op het ‘goede moment’ geschreven zijn. Ortega y Gasset heeft daar lang geleden over geschreven: ‘Daarom geloof ik dat een boek alleen goed is voor zover het ons deelgenoot maakt van een latente dialoog, waarbij we voelen dat de auteur zich een concreet beeld van zijn lezers kan vormen, en de lezer voelt dat er tussen de regels door een soort ectoplastische hand opstijgt die hem bij de lurven grijpt, wil liefkozen of een beleefde opdoffer verkoopt’ (La rebelion de las masas, 1937).

      Een dergelijk boek is Voorbij het narratief van neergang. Men krijgt het toegestuurd om het te beoordelen, maar men doet dat niet ogenblikkelijk, want het boek verklaart zelf, niet wij lezen maar het boek leest ons en wij hebben daar deel aan. Men legt het boek weg en laat de schrijftafel onaangeroerd, graait in de papierslag naar datzelfde krantenartikel waarin de aankondiging ervan werd verricht. ‘Jeugd ziet toekomst somber in’. 7 oktober 2015. Daarin lezen we: ‘De constante dreiging van een terroristische aanslag, het uitbreken van levensgevaarlijke virussen die in geen tijd de wereld rondgaan, de recente migratiecrisis: de westerse samenleving staat langs alle kanten onder druk en dat maakt jongvolwassen onzeker en ronduit pessimistisch.’ Nauwelijks enkele weken later werpen vijf boeven een lange schaduw over Parijs. Het publieke debat wordt gevoerd en de vergelijking gemaakt, en die is natuurlijk waar: met de bittere publiekrechtelijke ommezwaai na 9/11, en met het stukmaken van de Spaanse onbezonnenheid in Puerta de Atocha. Philipp Blom ziet daarin het falen van wat hij de ‘liberale droom’ noemt. Hij schrijft erover: ‘Het is een droom van een individualistische en pluralistische wereld, waarin we spreken over mensenrechten en vrijheid, openstaan voor nieuwe ontwikkelingen. Het is een tamelijk hedonistische droom, zonder dat hij een oordeel velt over seksualiteit. Hij vindt zijn oorsprong in de Verlichting.’ Wat verder klinkt dan de aarzeling door: we zijn consumenten geworden die bijna vergeten zijn dat we ook burgers zijn (DS 27 november 2015).

      Hoe zit het precies met die zogeheten liberale droom, hoe verlicht zijn onze jongvolwassenen? Voorbij het narratief van neergang oogt een boek opgemaakt in boekhouderstijl, het cijfermateriaal wringt en knaagt. De auteur wilde ‘met dit boek beschrijven, de samenleving zichtbaar maken en inzicht geven in wat wordt gezien’ (208). Maar dat is niet helemaal juist. Toch klinken pas helemaal aan het eind de normatieve conclusies die men met dat becijfer moet verbinden door, in de epiloog. In datgene wat aan die narede voorafgaat, het ruim tweehonderd bladzijden tellende cijfermateriaal, priemt dat ene zinnetje, en het resultaat is dat door de ogenblikkelijkheid van wat zich op die bladzijde afspeelt een onneembare leegte wordt ontsloten waaraan je je moeilijk kunt onttrekken. Dit staat er: ‘Opvallend is dat hun verwachtingen met betrekking tot hun persoonlijke toekomst (…) optimistisch tot zeer optimistisch zijn, terwijl zij voor de samenleving een angstaanjagende neergang zien’ (16). De auteur noemt het de Prometheusgeneratie, een generatie die maatschappelijk pessimisme tegenover persoonlijk optimisme zet, de cultus van het individu tegenover het onvermogen een publiek debat te voeren. Onvermogend, om dat publieke debat echt als zinvol te ervaren. Een koude, calculerende samenlevingsvorm, ofwel ‘met mij gaat het goed, maar met ons bar slecht’ (59-63).

Daarom prijkt op de omslag het prachtige Prometeo encadenado van Martinez. De Spaanse schilder. Spanje, ‘het geïsoleerde en georganiseerde tegendeel van de Verlichting’, zo benoemde Cees Nooteboom het bittere en door de Pyreneeën van Europa afgescheiden Spanje ooit. Maar geldt dat niet voor ons allen? De Prometheusgeneratie, het woord zindert na, ook lang nadat we het boek weer in een hoek geduwd hebben. Zou het dan toch waar zijn? Prometheus, die het vuur stal van de goden en het aan de mensen gaf, en die daarmee symbool kan staan voor het idee van vooruitgang, dat wij modernen al lange tijd niet meer bevragen, of het mocht op academische symposia zijn. Wie het wel doet, oogt een verlanger naar een zieltogend verleden dat de keerzijden en driftbuien van die dwangmatige groeiprocessen inzichtelijk wil maken.

Echt veel schrijvers die het vooruitgangsoptimisme in vraag stellen zijn er in het Nederlandse taalgebied niet. Kniesoor Ton Lemaire deed het, in De val van Prometheus (2010). Onze auteur doet dat nadrukkelijk ook. Eerder gebeurde dat in Op de ruïnes van de waarheid (1994), waarin hij ‘utilitair burgerschap’ tegenover ‘normatief burgerschap’ plaatste, geïsoleerde versus verbonden burgers. Zijn meest recente boek kan beschouwd worden als een praktische uitwerking van die thematiek.

De themata die de auteur in de problematiek betrekt bestrijken een ruim spectrum. De peiling uitgevoerd naar gangbare opvattingen aangaande burgerschap is daar de hoeksteen van. Daarin zit het venijn. Herhaaldelijk blijkt dat de auteur precies naar dat thema wil toewerken. ‘Individualisme, het geloof dat men het eigen leven in handen heeft en daarvoor verantwoordelijk is’, schrijft hij, houdt verband met ‘een zwak geloof in de politiek en in de mogelijkheden van collectieve actie’ (60-61), de stembusgang is ‘een rituele celebratie van de democratie geworden’ (192). Wijdverbreid is het aanvoelen dat politiek zich niet luisterbereid toont, dat onze mening niet in rekening wordt gebracht (121), dat het systeem onvoldoende responsief oogt. Wat resulteert is een accentverschuiving, van collectief naar allerindividueelst: burgers koesteren een scheiding tussen privéleven en de publieke zaak; collectieve actie zou nog slechts op die laatste invloedssfeer betrokken worden (186). ‘De burgers rekenen niet meer op de politiek en houden op die manier op burger te zijn. De politiek van haar kant keert zich af van de burgers en houdt zo op democratisch te zijn’ (229). Bekoorlijk lezen die bladzijden waarop de auteur deze accentverschuiving in verband brengt met normatieve theorieën omtrent de verhouding publiek/privaat (187-193).

Want prijkte in een eerste deel niet dat ene zinnetje? Welke normatieve conclusies brengt de auteur ermee in verband? Al bij al ogen de aangevoerde conclusies en kanttekeningen niet helemaal overtuigend. Vooral sociaaleconomische thema’s worden aangevoerd. Een volmondige reflectie op een burgerschapsopvatting die niet instrumenteel is, blijkt niet of onvoldoende. De burgerschapsreflex blijft toch beperkt tot het afleveren van producten die op de arbeidsmarkt als zinvol kunnen worden begroot, een ruimhartige humanistische vorming brengt de auteur er niet mee in verband. Evenmin blijkt een groot vertrouwen in de overlevingskansen van collectieve actie, de auteur wijst vooral op een politiek falen maar denkt burgerschap nauwelijks buiten vertrouwde structuren.

Toch heeft de auteur iets belangrijks nadrukkelijk gesteld: de huidige primauteit van de angst, het primaat van veiligheid over vrijheid. De angst die als leidmotief, als rode draad door het maatschappelijke debat loopt. ‘Dat is het lot van de Prometheusgeneratie. Gevangen in het heden door hulpeloze angst’ (17). Angst voor andersheid, culturele diversiteit, openheid, het onvermogen lief te hebben, om de publieke zaak te omarmen omdat het de publieke zaak is, een zaak van ons allen. Men dient de katernen van kranten en tijdschriften niet te doorlopen om dat algemene aanvoelen te begroten. Het is geen onverklaarbaar toeval dat in een laatste paragraaf precies de woorden veiligheid en zekerheid zo in de ogen van de lezer prikken (246).

Hebben we nu tezelfdertijd met ons oordeel over voorliggend boek een oordeel uitgesproken over de zogeheten Prometheusgeneratie? ‘Verlicht’ wil zeggen: door en door individualistisch – de theorie van het sociaal contract tussen vrije en gelijke burgers is er het kroonjuweel van –, beredeneerd en berekenend, en de geschiedenis met inbegrip van de klassieke schrijvers als normatief oninteressant begrotend. Toch zijn juist dat de schrijvers die daar veel over nagedacht hebben. Het is dan ook niet verwonderlijk dat zij vandaag niet of nauwelijks gelezen worden. Na publicatie bleef het opvallend stil rond deze actueel aandoende uitgave. Onze auteur zal er niet rouwig om zijn. Het toont aan dat zijn werk, dat handelt over maatschappelijk relevante thema’s en tendensen, vanuit een terechte bekommernis geschreven is.

Maarten COLETTE (Brussel)