KINDERJAREN IN BERLIJN ROND 1900

Walter Benjamin
Simon Marijsse

KINDERJAREN IN BERLIJN ROND 1900

Walter Benjamin, Kinderjaren in Berlijn rond 1900, Nijmegen, Vantilt, 2015, 104 p., ISBN 9789460042119, 17.50€

In een brief aan zijn goede vriend Gersom Scholem, schreef Walter Benjamin dat het een adembenemende opgave is een tijdperk in zijn uiterste concreetheid te vatten. De wijze waarop die materialiteit zich het innigst manifesteert, zo vervolgt hij, is in de speelse omgang met de omringende dingen in het kinderspel. Benjamin schreef deze brief in maart 1929.[1] Als een banneling rondzwervend in Parijs en Ibiza, sneed hij toen als vaardig memoirist het medium van zijn herinneringen aan om een ode aan zijn kinderjaren en zijn geliefde, maar op smartelijke wijze verlaten, thuisstad Berlijn te schrijven. Op deze manier doorklieven, zowel in Berliner Chronik als Berliner Kindheit um Neunzehnhundert, twee onderliggende theses de neerslag van deze exploratie: zijn eigen jeugd en het wezen van een stad, gemedieerd door de blik van een kind.

Anders dan in zijn kroniek laat Benjamin zich hier leiden door een poetisch-filosofische vorm, waar de elementen die de kinderwereld constitueren zélf op de voorgrond treden. In die zin vormt Berliner Kindheit de resultante van een literaire opgraving die, net zoals bij Bergson, het ontologische karakter van de herinnering onderzoekt. Niet toevallig was hij rond diezelfde tijd ook Prousts werk aan het vertalen. In het boek staat dus de herinnering als centrale topos voorop; het cruciale element uit het verleden dat bij gratie van Benjamins heroprakeling in het temporele weet te persisteren, en dat slechts via taal weer op het schouwspel kan aantreden.

In 32 passages schept Benjamin een toeganspoort tot zijn Berlijn. Startend vanuit de concrete leefwereld uit zijn jeugd bloeit een eigenzinnig beeld op van de grootstad aan het begin van de eeuwwisseling. Niet zozeer zijn eigen melancholie is aan de orde. Benjamin probeert veeleer via de materialiteit van de gekozen beeltenissen, zoals de opkomst van de telefoon en het keizerpanorama, een voorbode te ontdekken van de “historische ervaring” die de metropool later zo indringend zal kneden (9).

Van de lade met kousen uit zijn ouderlijk huis en zijn minachting tegen het zwembad in de Krumme Straße tot aan het verdwalen in de Berlijnse Tiergarten; even naadloos als verbazingwekkend weet Benjamin zijn speelse blik op ordinaire zaken met korte filosofische intermezzo’s te verbinden. Zo lezen we in zijn stuk over de schijnwereld die het maanlicht in zijn kinderkamer creëert: “De zee en haar continenten hadden weinig op mijn lampetstel voorgehad toen de maan nog scheen. Van mijn eigen bestaan was niets meer over dan het sediment van zijn verlatenheid” (92).

In enkele gevallen herbergen de onderwerpen zelfs een eigenaardige anticipatie van zijn latere (kunst)filosofische essays. Zo leert het spel van het in en uit elkaar halen van een kousenpaar hem “dat vorm en inhoud, omhulsel en het omhulde een en hetzelfde zijn. Het zette me ertoe aan de waarheid even behoedzaam uit de verdichting tevoorschijn te trekken als de kinderhand de kous uit ‘de zak’” (69). Ook het boek zelf is in die zin sediment van de ontdekking dat vorm en inhoud de keerzijde zijn van eenzelfde uitdrukking.

De verschillende stukjes die Kinderjaren in Berlijn rond 1900 omvatten, werden tussen 1932 en 1938 geschreven. Toen verschenen ze, meestal in geredigeerde vorm en onder pseudoniem, in verschillende tijdschriften gaande van de Frankfurter Zeitung und Handelsblatt tot de Vossische Zeitung. Pas in 1950 verschenen ze, onder directie van Adorno gebundeld, in een postuum. In 1981 ontdekte de Italiaanse filosoof Giorgio Agamben in de Bibliotheque Nationale te Parijs de finale versie en de “laatste wil” van Benjamin met betrekking tot dit manuscript (103). Deze vondst maakte de eerdere Adorno-versie onherroepelijk gedateerd. De vertaling door Hans Driessen vult de leemte in het Nederlandse taalgebied en is van belang, zowel voor iedereen die de erkenning die Benjamin’s oeuvre momenteel krijgt verder wil ontdekken, als voor diegene die een originele ontsluiting in woord en beeld zoekt van een verloren gewaand tijdperk van een eigentijdse wereldstad.

Simon MARIJSSE (Gent)

Noten:

 

 

 

[1] Eiland H. & Jennings M.W., Walter Benjamin: A Critical Life, Cambridge, MA. & London, Harvard UP, 2014, p. 317-320.