Liefde: Een onmogelijk verlangen?

Dirk De Wachter
Willy Coolsaet

HOE ONMOGELIJK IS DE LIEFDE?

Dirk De Wachter, Liefde: Een onmogelijk verlangen?, Tielt, Lannoo, 2014, 111 p., ISBN 9789401421331, 19.99 €

Als vervolg op zijn succesrijke Borderline Times, 2012, heeft Dirk De Wachter een aan­­trekkelijk boekje – het is rijkelijk van citaten uit de literatuur en van reproducties van schilderijen voorzien – over de liefde geschreven. Het is een pleidooi om haar als “gewoon” te zien – en niet als een verheven (en dan wel onbereikbaar) ideaal. Alleen zo maakt ze kans duur­zaam en een belangrijk bestanddeel van het goede leven te zijn. In wat hier volgt, plaats ik enkele kant­tekeningen bij een betoog dat ik maar al te graag onderschrijf.

De eerste zin van het Voorwoord luidt dat duurzaamheid een zeldzaam goed is, op alle vlakken – waar­mee wel tegelijk zal bedoeld zijn dat duurzaamheid niet al te veel (meer) voor­komt en bijzonder kostbaar is. Dat geldt speciaal voor de liefde. “Maar hoe komt het … dat de duur­zame liefde, liefde die een groot deel van een mensenleven blijft duren, voor de mees­ten een na te streven ideaal is?” (7) “Een lange liefde­vol­le relatie is een ideaal voor de meesten van ons” (7). De Wachter gaat ervan uit – dat is belangrijk ge­­noeg – dat het leven alleen zin heeft omdat het eindig is. “Zonder die begrenzing zou het le­ven ondoen­baar zijn. Dat is de paradox van het leven, en de liefde is net zo dubbelzinnig”. Het zal er dus op aankomen dat niet te willen loochenen, niet te ontvluchten – wat de liefde betreft: te aan­vaarden dat het goed is dat de lief­de onvolmaakt is, dit is, niet ideaal kan zijn, of moeten we veeleer zeggen: niet ideaal mag zijn. Er steekt in het betoog van De Wachter zelf eni­ge dub­belzinnigheid: duurzame liefde, zegt hij, is uitzonderlijk, ze is een prachtig iets wat je iedereen zou toe­wensen maar “het najagen ervan veroorzaakt veel leed” (12). Is het het aspect duur­zaamheid dat leed veroorzaakt, of is het de idealisering? Ik denk dat het dit laatste is. Wat De Wachter mis­schien bedoelt, is dat het op zich nemen van de eindigheid de liefde pas goed en duurzaam maakt – hoewel erkend moet worden dat ze niet “volmaakt” kan zijn. De verwij­zing naar het “gewo­ne” – waarover straks – wijst op dit onvolmaakte. Zou niet veeleer de idealisering, de roman­ti­se­ring of nog beter – maar het woord komt bij De Wachter niet voor – de verabsolute­ring (waarmee niets anders bedoeld is dan de vlucht voor beperktheid en eindigheid) de oorzaak van de misluk­ken­de  liefde kunnen zijn? De Wachter beklemtoont dat de liefde niet maakbaar is, wat haaks staat op “ons aller” idee dat het individu zichzelf gelukkig kan maken, zijn (goede) leven in eigen handen heeft. Hiermee komt de echte liefde, een langdurig gehechte vertrouwensstruc­tuur, in het gedrang (81). Dat is nogmaals de gedachte van de idealisering –  het ont­vluchten van alles wat op beperktheden en hindernis­sen wijst. In die zin pleit De Wachter voor het waarde­ren van het “gewone”.

De Wachter pleit voor duurzaamheid. Als ze niet op het appel is, moet de reden er­­van zijn dat men vaststelt dat men de ideale liefde niet gevonden heeft – en velen onderne­men dan maar een nieuwe poging, om niet te zeggen, poging na poging.

De Wachter zegt dat tegenover de blijvende liefde de alomtegen­woor­dige vluchtig­heid en op­per­vlakkigheid  van onze wegwerpcultuur staat en hij ziet een toenemend aantal men­sen die lijden aan een de­pres­sie en een toevlucht zoeken bij de psychiater of therapeut – de ver­driet­dokter, zegt hij. Het ver­band tus­sen het heersen van onze wegwerpcultuur en de bedoel­de verabsolute­ring lijkt me alleen plausi­bel als, en in de mate waarin, de hedendaagse mens in zijn consumentis­me zelf ook een mid­del ziet om zijn eindige con­ditie te ontvluch­ten, in een eindeloze vlucht vooruit van koopwaar naar koopwaar, van nieuw naar nieuw, volgens de idee die Tennessee Williams in zijn beroemde toneelstuk en film Kat op een heet zinken dak[i] zo scherp verwoordt. Big Daddy zegt:

“Het menselijk dier is een beest dat sterft en als hij geld heeft dan koopt en koopt en koopt hij … En ik denk dat de reden dat hij alles koopt wat hij kan, is omdat hij in zijn achterhoofd het idiote idee heeft dat een van zijn aankopen het eeuwige leven zal zijn”.

De verwachtingen van de liefde zijn onmogelijk hoog, zegt De Wachter, “om­­­­dat ze door de geme­diatiseerde cultuur onecht romantisch wordt voorgesteld (hollywoo­di­­aanse paradijselijkheid, enz.) – waar­bij dan niet gezien wordt hoe de voorgestelde liefdes stee­vast op de klippen lopen, hoe ze façade zijn, pseudo, illusie. Maar misschien dat consumentis­me en gero­mantiseerde liefde veeleer parallelle verschijnselen zijn van een zoektocht naar een overwinning van eindigheid en beperktheid. Misschien dan ook dat het uit zijn op een “romantische liefde” (15), l’amour-passion, ouder is dan het hedendaagse consu­mentis­me, misschien zelfs zo oud als onze westerse cultuur of als de mensheid zelf, alvast in die zin dat de verleiding om op de vlucht te slaan voor het eindige leven een “antropologi­sche mogelijkheid” is – maar de afwijzing, in de zin van de aanvaar­ding van die eindigheid, is dat ook. Den­ken we aan L’amour et l’occident (1938) van Denis de Rou­gemont die de geschiedenis schrijft van de destruc­tieve passionele liefde, en als prototype de onmogelijke liefde van Tristan en Isolde beschrijft - die velen tot op heden (maar dan wel in een modern kleedje gestoken) (onbewust) als ideaal blijven zien[ii]. Maar we kunnen nog verder teruggrijpen. Ik verwijs hiervoor graag naar een passage uit de Odysseia  waarin Odysseus – ondanks het feit dat de godin Calypso Odysseus “alles” aanbiedt - een leven zonder dood, zonder veroudering, zonder ver­moeidheid en zon­der verdriet en waarin het genieten nooit ophoudt - af­wijzend reageert en naar Ithaca en zijn vrouw Penelope terug wil. De passage is onder andere becommentarieerd geworden door Martha Nussbaum[iii] en door  Luc Ferry[iv]. Beiden wilden daarmee wijzen op “de twee klippen: geen mens meer zijn (de verleiding tot onsterfelijkheid), niet meer in de wereld zijn (Ithaca vergeten en zich onderweg ophouden)”[v]. Het leven – en in bijzondere mate de liefde – is maar goed midden de beperkingen, binnen de grenzen van onze eindige conditie. Dat is blijkbaar wat De Wachter “het gewone” noemt, dat hij contrasteert met zijn tegendeel.

We leven, zegt De Wachter (18), niet alleen in een graaicultuur, maar ook in een kickcultuur, of noem het een pretpark- of multior­ganis­­mecultuur. “Alles moet fantastisch zijn, opwindend … We zijn op zoek naar ultieme ervaringen, want gewoon is niet goed ge­noeg. We trachten, nu we weten dat dit kortstondige bestaan op aarde ons enige leven is, naar het pa­ra­dijs. We willen het ultieme geluk, en we willen het nu” (18). Is dat niet opnieuw het parallelisme? “Jammer genoeg bestaat dat supergeluk niet, is het slechts een fata morgana. We koesteren onwaarachtige illusies, …” (18). Heeft het ideaal van de onmogelijke liefde misschien de plaats ingenomen van de religie (met het eeuwige leven als be­lofte)? “Een mens weet, in tegenstelling tot een dier, dat hij dood zal gaan. Met die gedachte kan hij slecht om­gaan. Het maakt het leven lastig en soms schijnbaar zinloos. Als we de lat minder hoog leg­gen voor onszelf, en tevreden kunnen zijn met wat het in essentie beperkte leven biedt, valt er heel wat ongelukkig makende druk weg”. Kortom, zou ik zeggen, de aanvaarding van het eindig zijn van het leven is voorwaar­de voor geluk. 

Het alternatief? Het heet: “pleidooi om een beetje gelukkig te zijn” (19), “Ik pleit er ten stelligste voor om het dwingende geluksverlangen te verwerpen en te leren om een beetje ongelukkig te zijn … Van tijd tot tijd een beetje ongelukkig zijn houdt het grote onge­luk weg. Dat impliceert: het verlangen naar heel veel geluk temperen en het ongeluk en het verdriet (leren) aanvaarden, onder ogen zien” (blz. 19). “Een beetje ongelukkig zijn”, dat is de formule van De Wachter om uit te drukken dat de mens zijn eindige conditie best op zich neemt, het conflictuele eraan erkent, maar de last van de beperkingen als (in die zin positie­ve) voorwaarden opvat om überhaupt geluk (in de liefde, maar in feite in alle levensdomeinen) deelach­tig te kunnen zijn.

Halen we enkele toelichtingen aan die De Wachter van het bovenstaande geeft.

Vooreerst. Ook scheidingen, zegt De Wachter, kunnen het gevolg zijn van de kickcultuur. “Sommige gehuwden hebben een mooie verbinding samen, houden nog van elkaar en scheiden toch. Hun relatie kan niet op tegen de impulsiviteit van onze tijd waarin duurzaamheid bedreigd wordt door de drang naar altijd iets nieuws. Toch toont liefde zich vooral in het gewone en niet zo bijzondere” (24). Gewonigheid, zegt De Wachter. “Ook in de seks zal het gewone duurza­mer zijn, viagra, parenclubs en seksspeeltjes ten spijt” (25).

“Mogen we dan niet gepassioneerd zijn? Een flamboyant leven willen leiden? Natuur­lijk wel. Maar daar zal niet de liefde gevonden worden. Op almaar nieuwe kicks volgt onher­roepelijk ledigheid en verveling, een klimaat waarin de echte liefde niet gedijt. De toverfor­mule voor duurzame liefde bestaat niet, maar zij ligt zeker in het ‘gewone’” (28).

Een tweede explicitatie (35). “Alleen als de liefde al haar facetten (maar niet op een perfec­te wijze en dus niet totaal) in zich heeft, kun je spreken van een ware en duurzame liefde”. Koppels komen naar de psychiater of de relatietherapeut met een probleem over een deelaspect. Ze houden nog van elkaar maar hebben geen seks meer. Of ze delen hun visie over opvoeding niet. En man of vrouw meent dat het toch heel moeilijk is om je hele leven seks te hebben met één en dezelfde persoon. Maar, zegt De Wachter, dit afsplitsen van een deelaspect dat een ander aspect weer levensvatbaar moet maken, is geen oplossing. “Het im­perfecte is eigen aan de liefde. Door de problemen buiten te sluiten en de domeinen die de liefde omvat op te delen, ben je op zoek naar een onmogelijk ideaal” (36). De Wachter verduidelijkt als volgt (“Erotiek en ouderschap”, p. 36): zo zal­ de vrouw “die geen seks meer heeft met haar echtgenoot maar wel nog met hem samenleeft in een relatie, misschien haar seksuele verlangens elders gaan bevredigen. Ze zal op termijn eventueel een nieuwe relatie aangaan die daarvoor dient, en waar ze de alledaagse dingen (kinderen naar school brengen, dopjes op de tandpasta draaien en boodschappen doen) buiten houdt. Ze probeert dus twee keer een ideale probleemloze situatie draaiende te houden. In geen van beide ge­vallen is er sprake van duurzame liefde”.

Een derde toelichting (36). Hieraan gekop­peld een opmerking over latrelaties. “Uit angst voor de banaliteit van het samenleven, gaan sommige mensen latrelaties aan. Ze zien elkaar alleen om speciale en leuke dingen te doen samen. Er ontbreekt dan een wezen­lijk deel van de liefde, namelijk de gewonigheid. De leukigheid die wordt aangedragen, mas­keert  in veel ge­val­len de dreigende holheid van de relatie.”

Haasten we ons om, samen met De Wachter, te zeg­gen dat een oordeel uitspreken vaak een onmogelijke zaak is, en dat betekent ook dat het toch verre van ondenkbaar is dat een latrelatie bijvoorbeeld, of een relatie met weinig of geen seks (De Wachter geeft zo’n voorbeeld) toch een goede (“gewone”) relatie genoemd kan worden. Het is natuurlijk ook zo dat noch De Wachter noch ikzelf uitsluiten dat, on­danks het be­lang van duurzaam­heid, koppels uit elkaar gaan: het zou vreemd zijn te veronder­stel­len dat elke echtscheiding het gevolg is van de hier onder kritiek gebrachte idealisering.

Ik knoop bij het geval van de latrelatie graag een bedenking van Luc Ferry[vi] aan – met een strekking die veel verder reikt dan wat in zo’n relatie geïmpliceerd is. Voegen we eerst nog de volgende gedachte van Dirk De Wachter toe. “Al is de geliefde de ‘enige ware’, toch mag hij niet de enige in ons leven zijn. Als we met niemand anders een relatie hebben, en ons geheel wijden aan de geliefde, zullen er waarschijnlijk vroeg of laat problemen van komen.”  Om niet uit te do­ven, om werkelijk te blijven heeft de liefde, zegt Ferry, tussen­scha­kels, so­cia­le bemidde­lin­gen, nodig[vii]. Ferry il­lustreert wat hij bedoelt met een verwijzing naar het boek van Albert Cohen, Belle du seig­neur, waarin de beide hoofd­figuren, Ariane en Solal, zich, smoor­­ver­liefd, terugtrekken in een hotel en de rest van de sa­menleving buitensluiten:

“Al heel gauw dagen ze el­kaar stilzwij­gend uit. Ze begrijpen ten slotte dat deze hartstochtelijke liefdes­crisis zonder so­ci­ale bemid­deling niet klikt en steriel wordt, om niet te zeggen verder­fe­lijk. Ze heb­ben elkaar overladen met lieve woordjes, ze hebben elkaar omhelsd, de liefde bedreven, te­gen elkaar ge­zegd hoe volmaakt ze wel niet zijn, maar uiteindelijk vervelen ze zich dood”.

De reden is dat ze tus­sen­schakels nodig hebben, sociale bemiddelingen, een midden­term, zodat hun liefde een concrete vorm kan aan­nemen en niet verkommert. Hetzelfde erva­ren we net zo, zegt Ferry, met onze vriendin­nen en vrienden, met on­ze vrouw en onze man, onze min­­nares en onze minnaar, maar ook met onze kinderen: “we hebben bemid­de­lingen nodig, overgangsobjecten door middel waar­van onze liefde zich ‘articuleert’, een bijzonder karakter krijgt en een concrete vorm aan­neemt ... Je kunt niet de hele dag tegen el­kaar zeggen ’ik hou van je’, ‘je bent een schat’ of je kinderen op hun wang zoenen ... Het is nodig dat we de lief­de ‘articuleren’”, dat ze vorm en inhoud krijgt door middel van relaties en van activiteiten met anderen.

Ten vierde (45). De Wachter wijst op het “spanningsveld tussen verschil en gelij­kenis” dat in de liefde steeds blijft bestaan (45). En dat men niet moet zoeken uit te scha­kelen. “De liefde ver­bindt in verschil. Dat wil zeggen: de ware liefde erkent de ander als de andere en heeft niet de behoefte om hem te boetseren tot een egocentrisch geprojecteerd ide­aal” (45). “De liefde … doorbreekt  … de zelfgenoegzaamheid van het individu. Een an­der komt binnen in ons leven en plots hebben we niet alles zelf in handen. We zijn dat niet gewend, en vinden de ver­schillen al snel storend. De ergernis daarover groeit, de tegenstellin­gen gaan ‘inbunkeren’ en we beëindigen de relatie. … Meestal lost dat op termijn niets op. Er volgt immers vaak een nieuwere relatie waarin hetzelfde dreigt te gebeuren.” Je neemt im­mers jezelf, zou ik zeggen, naar die andere mee, je hebt steeds je eigen tekort met je mee. “Mensen komen met een pro­bleem naar de zorgverlener en verlangen dat hij dat probleem weghaalt. Heel vaak zou het echter niet de doelstelling moeten zijn om dat ‘tekort’ op te vullen. Het moet een plaats krijgen in je leven, want op een paradoxale manier kan een tekort een motor zijn” (54).

“Seriële monogamie is de nieuwe realiteit” – wat Denis de Rougemont reeds lang geleden opmerk­te als hij het had over de moderne Don Juan in slow motion[viii] . “De liefde raakt op, en men be­gint aan een nieuwe relatie, nog voor men aan duurzaamheid toekomt. Deze vlucht uit de realiteit wordt, in tegen­stel­ling tot vroeger, toen huwelijken per se moesten standhouden in een geforceerde verplich­ting, aangemoedigd. Het ‘weggaan’ wordt in deze maatschappij eerder gefaciliteerd. Daar is wederom niets op tegen, alleen lijkt dat geen zaligmakende oplossing te zijn. Mensen blijven relaties opbreken en hoopvol opnieuw beginnen en belan­den uiteinde­lijk met een klacht bij de verdrietdokter: ‘Ik lijk maar niet de goede keuze te kunnen maken’. Dat is vaak niet wat er aan de hand is. Het is niet ‘de juiste keuze’ waar deze mensen van weglopen. Ze willen zich niet hechten, engageren in meer dan verliefdheid. Ze zijn bang voor nabijheid en intimiteit, voor tekorten en voor het anders-zijn van de geliefde” (59-60). Maar dat is natuurlijk nogmaals de vlucht van het eindige weg.

Ten slotte en als besluit – wat valt te denken van de volgende zin: “De paradox van de liefde is ook deze: omdat ze zo onmogelijk is, wordt er zo sterk naar verlangd”. (28).  Ik slaag er niet in het zinsdeel: “omdat ze zo onmogelijk is, wordt er zo sterk naar ver­langd” te plaatsen. Staat “liefde” hier niet voor “de onmogelijke geïdealiseerde liefde”? Wie dit absolu­te nastreeft weet inderdaad (impliciet) dat ze onbereikbaar is – vandaar ook het ver­driet, en vandaar ook, voor zover men blijft geloven en hopen, de herhaalde (mislukkende) pogingen. Maar is liefde hetzelfde als verabsoluteerde liefde? Dat kan De Wachter niet bedoelen. We kunnen de uitspraak begrijpen als ze zou betekenen dat de moderne mens ontzettend veel be­lang hecht aan de liefde – die misschien in de plaats gekomen is van de traditionele ‘trans­cendenties’ (waaronder de religieuze). Dat is waar Luc Ferry overtuigend op wijst, speciaal in zijn Over de liefde. We moeten het begrip liefde weliswaar ruim opvat­ten, eronder valt ook lief­de voor de kinderen en ze blijft niet tot de privésfeer beperkt (er is een politieke di­men­sie)[ix].  Dat is een uitermate posi­tieve ontwikkeling – maar alleen als de ene verabsolute­ring niet door die andere, de geï­de­aliseerde liefde, l’amour-passion, vervangen wordt. Dat is de boodschap van De Wachter, dat is de betekenis van het “gewone”. En laten we ermee ophou­den “het weggaan te faciliteren” door het ophemelen van de amour-passion, of de “verliefd­heid”, in al haar gestalten, van religieuze verhevenheid tot doorgeslagen ge­notzoekerij.

Willy COOLSAET (Universiteit Gent)

[i] Ik citeer uit Tim Jackson, Welvaart zonder groei. Economie voor een eindige planeet, Utrecht, 2010, p. 87.

[ii] Denis de Rougemont, L'amour et l’occident, Plon, 1972 (de oorspronkelijke uitgave dateert van 1938, ze is door de Rougemont herwerkt in 1956). Het werk duikt in recente literatuur herhaaldelijk weer op. Het is pertinent aanwezig in de wer­ken van Girard, van Luc Ferry en Comte-Sponville. In de jaren van zijn verschijnen verwijst Merleau-Ponty er naar, en Sartre heeft er een bespreking aan gewijd (J.P. Sartre, “Denis de Rougemont: ‘L’a­mour et l’occi­dent’”, Critiques littéraires (Situations, I), Gallimard, 1947, pp. 75-84).

[iii] Nussbaum M., “Transcending Humanity” in: Nussbaum M., Love's Knowledge. Essays on Philosophy and Lite­rature, Oxford, New York, 1990. Ik heb de passage besproken in:  “Zin en onzin van leven en dood”, De Uil van Minerva, vol. 25 (2012), nr. 3, pp. 147-161.

[iv] Ferry L., La sagesse des mythes. Apprendre à vivre – 2, Plon, 2008, p. 186 e.v.; Ferry L., La  révolution de l’amour. Pour une spiritualité laïque, Plon, 2010, p. 310 (“Le premier cas de spiritualité laïque en Occident: l’histoire d’Ulysse, matrice de la philosophie”).

[v] Ferry L., La sagesse, p. 182.

[vi] Ferry L., Over de liefde. Een filosofie voor de XXIste eeuw, Utrecht/Amsterdam/Antwer­pen, 2010 (vertaling van Ferry L., De l’amour, Odile Jacob, Parijs, 2012).

[vii] O.c. p. 180.

[viii] Geciteerd in Ferry L., Over de liefde, pp. 70-71.

[ix] Ik  heb dat besproken in Coolsaet W., ‘Over  de  liefde.  Of  hoe  Luc  Ferry  een  tweede  humanisme ziet  aan­breken’, in: Vlaams Marxistisch Tijdschrift, jg. 47 (2013), nr. 3 (online).