OM DE SOEVEREINE INSTELLING TE ONTSTELLEN

Frédéric Neyrat Mathilde Girard , 

(vertaling door Bart Buseyne)
Op 19 maart 2022, enkele weken na het begin van de Russische inval in Oekraïne, en na enkele eerdere samenkomsten, kwamen we bijeen om ons standpunt te verduidelijken – omtrent de mogelijkheid zelf om positie in te nemen, en omtrent de valse stellingnames, de te gemakkelijke opstellingen, of de opvattingen die enkel en alleen anderen engageren.
Tot nu toe deelden we de schok, de angst en ontgoocheling, het zoeken naar informatie – in wezen affectieve responsen, en zelfs herinneringen. De oorlog die zich in het landschap van onze psyche heeft gemeld is van verschillende tijden. Hij roept al dan niet geladen beelden op die van ver komen, zelfs vanuit onze kindertijd tijdens de Koude Oorlog – ook al was alles tegelijkertijd geheel anders. De oorlog overvalt ons met de idee dat hij niet op dezelfde manier ten deel valt aan wie zich in Oekraïne, in Rusland, Polen, de Verenigde Staten of Frankrijk bevindt. Hij is ons te beurt gevallen, met inbegrip van al wat ons nog niet – of niet meer – ten deel valt, of wat zich meldt als de terugkeer van iets – een gevaar, een herinneringsbeeld – dat minder veraf was dan we dachten. Hij is een bijzonder imposant iets dat zich ophoudt in een hoek van het toneel, een olifant of dinosaurus, een historisch schepsel dat ontploffingen veroorzaakt in onze telefoons. Hij is een monster waarin we onszelf projecteren – en warempel een oorlog, met legers, strijders, dirigenten, belegerden, vluchtelingen, een woordenschat. […]
Laat ons het opzet van dit opstel omschrijven: een poging om zich verder rekenschap te geven, met wisselende focus, zonder de pretentie te spreken in de plaats van diegenen voor wie de tijdruimte van de oorlog onmiddellijk is, maar met het oog op de politieke uiteenzetting van wat gevorderd moet worden opdat de soevereine – kapitalistische, nationalistische, eco-fascistische – grondstelling van de oorlog ontsteld kan worden, op een dag, al was het maar voor even. […]
Hoe gaan we van het ‘men’ naar het ‘wij’? Naar het ‘wij’ dat het ‘men’ dat erin spreekt, niet vergeet, evenwel zonder zich ernaar te voegen, maar ook zonder het gemompel ervan te negeren? En zonder daarbij een al te gearticuleerd ik/wij in het leven te roepen?
‘Men’. Net zoals andere gebeurtenissen (waaronder de pandemie) steunt de oorlog op datgene waar ze vrij spel aan geeft: collectieve psychische mechanismen evengoed als stromen van verkeerde informatie, en heuse staatsleugens.
Terwijl we ons beetje bij beetje losmaken van de ingebeelde onwrikbaarheid van dit onheuglijke beeld van de oorlog, vragen we ons af waar de waarheid ligt, en wat de mogelijkheid van de nucleaire oorlog onthult.
We vragen ons af wat er voor ons verborgen bleef, wat we niet wilden weten. Al datgene wat we niet willen weten, niet willen zien.
In dit introspectieve onderzoek, dat deels is gepikeerd door een filosofische tekortkoming (wat we niet hebben gedacht, wat ons niet gelukt is om te denken), krijgen we te maken met spoken, maar ook met de handelende personen en absoluut onuitgegeven vormen van de oorlog. Het zijn evenwel de spoken die ons aanwijzingen geven die we niet tot het eind kunnen volgen.
Het zelfonderzoek verandert in een analyse van het wereldbeeld. Dat blijkt uit de tijd te zijn. Er is tenslotte al lang geen relatief stabiele, relatief gepolariseerde, relatief ingetoomde reële wereld meer waarin eenieder de besteding zou kunnen invullen van de eerstvolgende uren van diens leven op aarde. Deze wereld, met zijn politieke taal, waarin de oorlog en de nucleaire slagkracht beperkt blijven en ten principale zijn afgekeurd, heeft nooit echt bestaan. We namen er genoegen mee te geloven dat de nucleaire dreiging was opgeheven.
Al datgene dat we niet willen weten, niet willen zien. We moeten het ons afvragen.
We zouden ons de vraag moeten stellen waarom wij, mensen, de aanhoudende nood ervaren te geloven in de waarborg van een steekhoudende wereld. Het is niet aan ons om een uitspraak te doen over deze goedgelovigheid, deze onwetendheid, dit soort van liefdevolle verblinding die de mensheid tot geloof en groei voortdrijft. Het vormt haar bestaansconditie, haar ideaal en wonder, haar drama. We moeten een bijzondere inspanning leveren om de juiste voorwaarden te scheppen voor dit mirakel, voorbij de illusie en leugen van de veiligheid van staatswege. […]
Wat te doen? En hoe dit ‘wat te doen’ te denken?
Sinds de eerste dagen van de oorlog worden op forums discussies gevoerd ter ondersteuning van Oekraïne en het Oekraïense volk. De broederlijkheid is het eerste antwoord dat wordt gegeven op de nucleaire angst, en met een schrikbarende snelheid voltrekken zich identificatieprocessen: op elk moment kan elkeen zijn mening geven over de levering van wapens en de te nemen strafmaatregelen.
In enkele seconden tijd wordt elk van ons een diplomaat of strijder, een avatar-gelijke die uit de virtuele sfeer wordt gestuwd om soms maar gedurende enkele seconden te overleven. Niet te verwisselen, dus, met wie zich daadwerkelijk in Oekraïne bevindt, of daarheen is vertrokken om te vechten.
We verbeelden ons een volk, we vallen terug op de meest substantiële politieke denkwijzen – een volk, een natie, tegen een andere natie, tegen een ander volk. Al komt aan deze processen de verdienste toe dat ze iedereen mobiliseren en doen ontwaken uit de grote geopolitieke sluimer, toch mogen we niet dralen om hun vanzelfsprekendheid en onwrikbaarheid te analyseren. Want ze brengen ons van de ene in de andere sluimer, van een overlevingsdroom in een doodsdroom. Hoe ingewikkeld dit ook moge zijn, het is zaak om weerstand te bieden tegen de hechte identificatie en tegen de bescherming die de staten plots pretenderen te bieden.
Wat speelt er, bijvoorbeeld, wanneer de verantwoordelijkheid genomen wordt om al dan niet wapens te leveren?
De enige wijsgerige – of misschien direct politieke – waarborg, zo zou men kunnen zeggen, ligt in het niet-aflatende nadenken met de instrumenten die ons initieel geboden zijn, en vanuit de perspectieven die initieel de onze zijn – teneinde deze door te denken tot in de zotte on-eigentijdsheid toe van het alternatief van oorlog en revolutie.
Om dan te overwegen of de revolutie niet het enige (verre, dolende, verstoorde, queere) verschiet is waarin de oorlog – inclusief de plaats die we erin hebben, en de plaats die we hem kunnen geven in de wereld zoals die is – overdacht kan worden.
Het internationalistische perspectief moet de invalshoek vormen van waaruit we het engagement en de identificatie met de strijder beoordelen. Dit perspectief mag echter niet verward worden met de variant die vandaag gepromoot wordt door de voorstanders van de versterking van de banden tussen natiestaten, van méér Europa, en zelfs méér NAVO. Het internationalisme dat we verkiezen daalt onder de nationale identiteiten, die het tegelijkertijd weet te overstijgen; het is zowel infra- als supranationaal (communaal en planetair).
Wij gaan ervan uit dat de betrekking waarin de oorlog staat tot een strijd, tot een bestaande internationale beweging (in al haar vormen: communistisch, feministisch, Zapatistisch, dekoloniaal) zowel de garantie biedt op een existentiële menselijke autonomie, op een horizon, als een grens instelt:
1. De grens. De betrekking impliceert dat er dingen zijn die we niet kunnen zeggen, die we onszelf verbieden te zeggen. Ze betekent dus dat er een onderscheid gemaakt moet worden tussen de vragen die de onze zijn, en vragen die dat niet zijn. De enige manier om het onszelf onmogelijk te maken om ons in gedachten in de plaats te stellen van de staat, is te denken vanuit een revolutionair, internationalistisch perspectief. Wat is er schandelijker, obscener dan de filosofen die spreken als ministers en kort uitleggen – ‘zonder een verhandeling te schrijven’ – hoe het moet lopen, welke bommen te droppen, en wat de juiste politieke beslissingen zijn? Wat is er irritanter dan de lieden, journalisten, individuen die hun subjectiviteit verruilen voor de gezelligheid van het staatsbestel waarvoor ze optreden als de verlichte metonymie?
Om van het ‘men’ naar het ‘wij’ te gaan moet men evenwel het risico lopen om als een ‘ik’ te gelden dat geen weet heeft van wat er te beslissen valt. Zonder blootstelling aan dit gevaar, dat ontstaat op afstand van de structuur (de staat, de kant-en-klare begrippen, het kapitalisme als matrix van strijdbaarheid, et cetera) kan men het patriottische, nationale, ‘westerse’, et cetera, alleen maar voeden en verzadigen, en komt men niet aan beslissen toe.
2. De existentiële autonomie. Want het is juist in deze riskante momenten waarop alles kantelt, of nog verder kan kantelen, en waarop men kan leren om de kaarten en de geschiedenissen te herinterpreteren, dat het absoluut noodzakelijk is om iets anders te willen, iets anders te blieven, dat de status quo doorbreekt en ontstijgt aan de dingen zoals ze zijn, zoals ze geweest zijn en hadden moeten zijn.
Laten we opmerken dat er onder de Russische denkers van het Eurazianisme, de ‘vierde politieke theorie’ (Aleksandr Doegin), en een Russisch fascisme (Ivan Iljin), ook revolutionairen zijn. Het zijn evenwel geen internationalisten. Ze zien in de technologie hun belangrijkste vijand en verbeelden zich nieuwe geopolitieke configuraties. In tegenstelling tot wij, lijken ze niet te lijden aan enig gebrek aan politiek perspectief. Het komt erop aan het volgende tegen hen in te brengen:
- Een communisme-in-het-meervoud dat nationale grenzen overschrijdt, in plaats van lokaliteiten in te richten die enkel verankerd zijn in de bodem;
- Mensen die hun sterven bij leven weten te dragen, in plaats van zich enkel en alleen bewogen te weten door een louterheid van leven dan wel een doodse vernielzucht;
- Allianties die identiteiten niet afsluiten, maar queer zijn;
- Niet-witte radicale gezindheden, in plaats van nationalistisch-restauratieve neigingen;
- De geboekte revolutionaire vooruitgang, in domeinen waar er, naar wordt gezegd, zelfs geen tijd meer is voor ecologie.
Door meerdere registers te openen zullen we de soevereine instelling kunnen ontstellen die vanuit het hart van de natiestaten, van het kapitalisme, van de Witte missie en het geweld van mannen, steevast tot oorlog leidt.