PERSOONLIJKE KEUZE, POLITIEKE KEUZE

Amia Srinivasan
Sigrid Wallaert

Amia Srinivasan, The Right to Sex. Londen, Bloomsbury, 2021, 276 p., ISBN 9781526612533, €26,95.

Bestaat er een recht op seks? Dit was de vraag waarmee filosofe Amia Srinivasan in 2018 aan de slag ging in een spraakmakend essay voor de London Review of Books. Drie jaar later verscheen een herwerkte versie van dit essay samen met vijf andere teksten in boekvorm. The Right to Sex (in het Nederlands vertaald als Het recht op seks door Isabel Goethals, Anne Marie Koper, en Laura Weeda) keek aan tegen hooggespannen verwachtingen, maar slaagde er met glans in om ze waar te maken. Srinivasan leverde niet alleen een sterk staaltje filosofie af ⎯ scherp, to the point en argumentatief steekhoudend ⎯ maar ook een meeslepend, actueel en goed geschreven werk over de staat van het feminisme in de 21ste eeuw. Wat mij betreft hoeft u dus niet eens tot het einde van deze recensie te lezen voor u naar de boekhandel snelt om een eigen exemplaar. Maar voor wie niet zo gemakkelijk te overtuigen is, doe ik in de volgende paragrafen nog een poging.
Feminisme loopt steeds als rode draad doorheen de zes essays die in The Right to Sex samengebracht zijn. Dit feminisme bestaat niet uit vrijblijvende speculaties of theoretische overpeinzingen. In de eerste paragraaf van het voorwoord verduidelijkt Srinivasan al meteen waar het haar om te doen is: “Feminism is not a philosophy, or a theory, or even a point of view. It is a political movement to transform the world beyond recognition. It asks: what would it be like to end the political, social, sexual, economic, psychological and physical subordination of women? It answers: we do not know, let us try and see.” (xi) Geen lege woorden dus, maar ook geen vaste zekerheden: feminisme is samen zoeken naar hoe het beter kan. In haar betoog steunt Srinivasan voor een groot deel op de academische traditie die ruimweg tot de tweede feministische golf behoort, met namen als Simone De Beauvoir, Audre Lorde, Adrienne Rich en bell hooks. Die focus op de twintigste eeuw doet echter niets af aan de actuele relevantie van haar argumenten, integendeel. Door haar wortels in de traditie die haar voorafging, staat Srinivasan extra stevig in haar schoenen, en toont ze zowel het belang van de weg die we al afgelegd hebben als de lange tocht die ons nog wacht. Zoals Audre Lorde schreef, “this work did not begin with my birth, nor will it end with my death.” (zie: The Cancer Journals, Londen, Penguin Random House, 2020, p. 10.)
In het eerste essay, The Conspiracy Against Men, gaat Srinivasan al meteen een grote uitdaging aan: het ontkrachten en kaderen van de bijna mythische status die rond valse beschuldigingen van verkrachting hangt. Ze toont aan dat dit niet alleen een problematiek van gender is ⎯ mannen beschuldigd door vrouwen ⎯ maar ook van ras: de angst om onterecht van verkrachting beschuldigd te worden, is er een van de witte man. Srinivasan vraagt: “why is it that when white men rape they are violating a norm, but when brown men rape they are conforming to one?” (12). In het tweede essay, Talking to my Students About Porn, wordt Srinivasans schatplichtigheid aan de tweede feministische golf goed zichtbaar. Ze geeft een grondig overzicht van de evolutie van het feministisch gedachtegoed over porno, en zoekt naar manieren om de mogelijk nefaste invloed ervan te neutraliseren zonder het kind met het badwater weg te gooien. Als derde hoofdstuk is een herwerkte versie van The Right to Sex opgenomen, het essay dat eerst in de London Review of Books verscheen. Met de casus van incel-terrorist Elliot Rodger als uitgangspunt fileert Srinivasan de hedendaagse manier van denken over seks. Die draait steeds rond persoonlijke keuzes en individuele toestemming, maar, zo vraagt Srinivasan zich af, hoe individueel en persoonlijk zijn die keuzes eigenlijk? Hoofdstuk vier vormt een coda (The Politics of Desire) aan het voorgaande essay. In genummerde quasi-aforismen reflecteert Srinivasan over de aanvankelijke receptie van The Right to Sex en wat die kan betekenen voor hoe we over verlangen denken, en in hoeverre we dit simpelweg als een apolitiek gegeven kunnen zien. In het vijfde essay, On Not Sleeping With Your Students, confronteert Srinivasan de fundamentele asymmetrie van de relatie tussen student en professor, en de invloed van die asymmetrie op seksualiteit en lichamelijkheid. Hoe ver kan de band tussen student en prof gaan, en moet zo’n relatie wettelijk aan banden gelegd worden? Het laatste hoofdstuk, Sex, Carceralism, Capitalism, is ten slotte een van de sterkste. Srinivasan maakt een haarfijne maar ijzersterke analyse van de legislatieve status van sekswerk, de effecten van wetgeving errond, en de bredere context van kapitalisme waarin dit alles zich bevindt.
Een criticus kan stellen dat de argumenten en ideeën die Srinivasan in The Right to Sex naar voren brengt, niet noodzakelijk baanbrekend zijn. Srinivasan geeft een mooi overzicht van de geschiedenis van het feministisch denken op verschillende vlakken, en schetst een helder beeld van hoe het er vandaag de dag uitziet, maar helpt ze dat feminisme er ook mee vooruit? Op een manier heeft deze criticus gelijk: hier wordt geen nieuwe feministische theorie opgebouwd, geen nieuw concept ontwikkeld, geen nieuwe school van denken gestart. Maar dat hoeft geen probleem te zijn. Eigenlijk beoefent Srinivasan hier één van de kerntaken van de filosofie: een stap terug zetten en reflecteren over wat er in een bepaald veld aan het gebeuren is. Zo is dit ook een boek binnen de filosofie van het feminisme, naast de categorie van feministische filosofie.
Doorheen het boek analyseert Srinivasan verschillende vormen van hedendaags feminisme, om aan te tonen waar ze tekortschieten. Zo komt het concept van ‘keuzefeminisme’ doorheen de verschillende essays terug. Eigenlijk komt dit er vaak op neer dat “the important thing now, it is broadly thought, is to take women at their word.” (82). Als een vrouw zegt dat ze lange gelakte nagels heeft omdat ze die mooi vindt en niet om mannen te behagen, dan geloof je haar. Als een vrouw zegt dat ze een hoofddoek draagt omdat ze dat zelf belangrijk vindt en niet omdat ze dit moet van haar vader, dan geloof je haar. In dit geval is “believe women” niet alleen een epistemische claim over het toekennen van geloofwaardigheid, zegt Srinivasan, maar ook een ethische. Want hoe effectief is een feminisme dat twijfelt aan de uitspraken van net die mensen die het wil bevrijden? Op dezelfde lijn vinden we de sterke hedendaagse focus op consent in het domein van seksualiteit. Als een vrouw ja zegt, geloof je haar, als ze nee zegt, geloof je haar ook. Maar, zo vraagt Srinivasan in de context van relaties tussen studenten en professoren, “when the relatively powerless consent to sex with the powerful, is it consent worth the name?” (127) In een traditie waarin we ook Katherine Angel vinden (zie: Tomorrow Sex Will Be Good Again, London, Verso, 2021.), stelt Srinivasan de allesoverheersende macht van consent in vraag. Ook wat betreft (seksueel) verlangen zijn er dergelijke vragen te stellen. Al is dit in se een strikt persoonlijke zaak, toch moeten we er ons als feministen van bewust zijn dat verlangen niet los staat van de politieke context waarin het zich bevindt. Zoals Srinivasan het verwoordt, moeten we leren “to dwell in the ambivalent place where we acknowledge that no one is obliged to desire anyone else, but also that who is desired and who isn’t is a political question, a question often answered by more general patterns of domination and exclusion.” (90). Wat we willen en wat niet lijkt misschien de meest persoonlijke, meest individuele kwestie, maar uiteindelijk moeten we er ons steeds bewust van zijn dat we ons niet in een vacuüm bevinden, maar altijd beïnvloed worden door onze politieke, sociale, economische… omgeving. Zo komt één van de lessen uit dit boek weer neer op die belangrijke leuze van de tweede feministische golf: the personal is political.
Zoals ik eerder al aangaf, is The Right to Sex een absolute aanrader, en dit voor drie specifieke doelgroepen. Eerst zijn er filosofen die zich doorgaans niet echt met feminisme bezighouden. Voor hen kan Srinivasan een helder en kritisch overzicht bieden, en hen overtuigen van de filosofische relevantie die zo veel feministische vraagstukken bevatten. Ten tweede zijn er feministen met beperkte kennis van filosofie. Voor hen biedt Srinivasan een nieuw perspectief op gekende problemen, zowel door de aanhoudende relevantie van de tweede golf aan te tonen als door haar filosofisch gestoelde manier van reflecteren. En ten derde is dit een boek voor wie zich, net als ik, op het kruispunt van filosofie en feminisme bevindt. Srinivasan slaagt erin beide domeinen feilloos te combineren, en doet dit in een werk dat een plezier is om te lezen, ongeacht de voorkennis van de lezer.