POLITIEKE EMOTIES

Martha Nussbaum
Schaubroeck Katrien

Martha Nussbaum, Politieke Emoties. Waarom een rechtvaardige samenleving niet zonder liefde kan. Amsterdam, Ambo, 2014, 430 pp., ISBN 9789026326875,  29.95 €

De intelligentie van emoties, de opvoedende rol van kunst, rechtvaardigheid in een liberale democratie – Martha Nussbaum vervlecht deze drie basisthema’s van haar denken virtuoos in de laatste toevoeging aan haar indrukwekkende publicatielijst. De centrale stelling van Politieke Emoties. Waarom een rechtvaardige samenleving niet zonder liefde kan luidt dat ook in een sociaal-liberale democratie (wat de Amerikanen een liberal democracy noemen maar waar de Vlaamse socialisten net zo goed in thuis horen als de Vlaamse liberalen) de overheid moet proberen om de emoties van haar burgers te mobiliseren, bijvoorbeeld via passionele toespraken, begeesterende stadsarchitectuur of verplichte studie van de helden van de natie in het onderwijs. De gevoelige snaar bespelen is immers niet het alleenrecht van dictators of populistische politici. Alle politieke principes, zowel de goede als de slechte, hebben emotionele ondersteuning nodig, beweert Nussbaum, omdat mensen nu eenmaal gemotiveerd worden via hun emoties.

Nussbaums boodschap komt bijtijds. Ze ziet dat de sociaal-liberale democratie bedreigd wordt: in de VS door conservatieve krachten, wereldwijd door terroristische organisaties. Ze houdt vast aan het grondvest van het liberalisme, namelijk dat de overheid geen opvattingen aangaande het goede leven aan zijn burgers mag opleggen. Maar ze waarschuwt voor een uitsluitend principiële en emotieloze verdediging van het liberalisme, zoals we dat kennen van bij John Rawls. Ze neemt weliswaar de principes van Rawls’ rechtvaardigheidstheorie over, maar voegt er een praktisch luik aan toe: hoe kunnen we die principes werkzaam maken zodat politieke idealen realiteit worden (en blijven)? In antwoord op die vraag gaat Nussbaum te rade bij psychologen, pedagogen, primatologen om een realistisch beeld te krijgen van de menselijke vermogens tot medeleven en verdraagzaamheid. De neiging die we met de niet-menselijke dieren delen om medeleven te beperken tot naaste verwanten is volgens Nussbaum niet het grootste probleem. Veel schadelijker is het radicale kwaad dat zijn wortels heeft in een typisch menselijke conditie en die zich manifesteert in uitsluitend menselijke praktijken zoals genocide, stigmatisering, vernedering… De bron van dat radicale kwaad ziet Nussbaum in de weigering om onze kwetsbaarheid en afhankelijkheid te aanvaarden. Van kindsaf huist er in de mens een spanning tussen het besef van hulpeloosheid en het waanbeeld van almacht. Van de zogenaamde attachment theory neemt Nussbaum de gedachte over dat narcisme slechts kan overwonnen worden wanneer men afhankelijkheid leert ervaren als iets positiefs en niet-bedreigends, zoals in de liefde. Niet enkel in het privé-leven maar ook in de publieke ruimte zou liefde de drijvende kracht achter al onze handelingen moeten zijn, denkt Nussbaum. Ze geeft geen analyse van wat ze bedoelt met liefde, en ze lijkt het te gebruiken als een parapluwoord voor alle pro-sociale emoties (medeleven, solidariteit, verdraagzaamheid, patriottisme, naastenliefde…). Haar toepassing van inzichten uit de ontwikkelingspsychologie op natie-brede, politieke problemen werkt omvermijdelijk vervaging in de hand. Maar de achterliggende gedachte dat politici de natuurlijke bronnen van vertrouwen en bekommernis in elk individu moeten aanboren om rechtvaardige instituties op het niveau van de gemeenschap te handhaven is een substantiële en interessante claim. En bovendien maakt Nussbaum aan de hand van tientallen voorbeelden concreet wat ze bedoelt met liefde als politieke emotie en hoe die onder andere via kunst en onderwijs gestimuleerd kan worden.

Emoties, kunst, rechtvaardigheid… het is allemaal mooi verweven bij Nussbaum. Maar in een minder welwillende interpretatie lijkt het alsof Nussbaum vast zit in een strak instrumentaliteitsdenken. Ze stelt bijvoorbeeld dat een overheid ervoor moet zorgen dat burgers de kans krijgen om een rijk gevoelsleven te ontwikkelen. Men zou denken dat de ontwikkeling van dat vermogen een doel op zich is, maar Nussbaum doet die indruk teniet door te stellen dat een rijk gevoelsleven bij burgers noodzakelijk is voor het (voort)bestaan van een rechtvaardige samenleving want, zo luidt het argument, hoe empathischer het individu, hoe samenhangender de groep. Een ander voorbeeld is haar pleidooi voor de aanleg van parken, pleinen, en publieke kunstwerken die mensen samenbrengen. Op de omslag van het boek staat een foto van Anish Kapoors Cloud Gate in het Millenium Park in Chicago, volgens Nussbaum een uitstekend voorbeeld van hoe kunst positieve, feestelijke, verbindende en natie-lievende gevoelens kan uitlokken. Nussbaum is grote voorstander van publieke kunstwerken en openbare parken niet zozeer omdat een leefbare stad waardevol is op zich, maar omdat deze stadsarchitectuur wederzijdse sympathie bij de burgers stimuleert en dus tot een rechtvaardigere samenleving leidt. Met andere woorden, Nussbaum is in hart en nieren een moraalfilosoof. Hoe meeslepend en erudiet ze ook schrijft over tal van kunstwerken, hoe fijnzinnig en empathisch ze de fenomenologie van het gevoelsleven vat, kunst en emoties blijven slechts schakels in haar normatieve project. Dat project doet soms een beetje moralistisch aan, bijvoorbeeld wanneer ze de emoties schaamte en walging bekritiseert en herleidt tot louter schadelijke overblijfsels van een narcistische aanleg in de mens. Nussbaum predikt dan wel acceptatie van de menselijke kwetsbaarheid, ze omarmt zeker niet alle tekenen van die onvolmaaktheid. Sommige emoties, zoals schaamte en walging, maar nog controversiëler, ook kwaadheid, moeten we proberen uit te roeien. Waarom? Omdat ze volgens Nussbaum empathie en dus samenhorigheid en dus rechtvaardigheid in de weg staan.

Door haalbaarheidsbekommernissen laat Nussbaum zich doorgaans niet ontmoedigen. Op de vraag of het wel realistisch is te denken dat mensen zouden kunnen ontkomen aan zulke instinctieve emoties als schaamte en walging en kwaadheid, antwoordt ze met een onvermoeibaar optimisme. Maar voor iemand die het niet erg vindt om naïef genoemd te worden, is het wel opvallend dat ze liefde voor de mensheid een te hoog gegrepen doel vindt. Ze houdt het bij liefde voor de natie als haalbare kaart. Net zomin als mensen kunnen houden van abstracte principes kunnen ze houden van de hele wereld of van de mensheid, denkt Nussbaum. Van een land met een specifieke geschiedenis en bijzondere karakteristieken daarentegen kunnen mensen wel houden. En zolang naties zich  inzetten voor wereldvrede, is er niks mis met nationalistische gevoelens, denkt Nussbaum nogal onbekommerd. Het is één van de aspecten waarin het boek Amerikaans aandoet.

Maar zelfs als men het niet eens is met Nussbaums analyse van emoties als vaderlandsliefde, schaamte, walging, kwaadheid, of zelfs als men de normatieve gevolgtrekkingen niet deelt, nodigen haar originele, gedurfde stellingnames uit tot reflectie. Een boek van Nussbaum lezen loont altijd. 

Katrien SCHAUBROECK (Antwerpen)