Vrijheid

Antoon Braeckman
Philippe Lepers

Antoon Braeckman, Vrijheid, Tielt, Lannoo Campus, 2019, 120 p., ISBN 9789401462297, €19,99

Dit boek(je) is verschenen in de ‘Junior College’ reeks. ‘Junior college’ is een “oriënteringsinitiatief van de KU Leuven dat leerlingen uit de derde graad van het secundair onderwijs de kans wil geven om te proeven van academisch onderzoek en onderwijs”, aldus de website van de KU Leuven. Dit is vooral merkbaar in het verhaal over de jongeman Felix en zijn perikelen, waar tussendoor naar wordt verwezen om te laten zien hoe we de filosofische ideeën kunnen toepassen op de dagelijkse praktijk, ook van jongeren. Een inleidend hoofdstuk verduidelijkt wat men van een filosofische vraagstelling kan verwachten. Dan volgen twee lange hoofdstukken. Het eerste is gewijd aan een overzicht van wat de filosofische traditie te bieden heeft aan antwoorden op de vraag wat vrijheid eigenlijk is. Braeckman besteedt — na een stuk over de Atheense democratie — aandacht aan de volgende grote denkers: Augustinus, Spinoza, Rousseau, Kant, Hegel, Sartre en Arendt. Tussendoor komt ook het determinisme aan bod en de manier waarop vandaag de dag vanuit de neurowetenschappen de vrije wil in vraag wordt gesteld. Het hierop volgende hoofdstuk gaat in op de kwestie waarom er zoveel vormen van onvrijheid bestaan. Braeckman verklaart dat in eerste instantie door te stellen dat vrijheid nu eenmaal moed vraagt. Ook hier komt Kant aan bod, maar ook Nietzsche en Heidegger passeren de revue, waarbij de nadruk ligt op de gedachte dat vrij zijn toch wel enige inspanning vergt. Het kan gemakkelijker zijn om zich bijvoorbeeld ‘vrijelijk’ aan een overheerser te onderwerpen, iets dat door De la Boétie al is onderzocht. Zo gaat het verder. Maar vrijheid kan ook van buitenaf worden bedreigd: door verslavingen en door sociaaleconomische of symbolische oorzaken (religies of andere wereldbeschouwingen en ideologieën). Braeckman vervolgt dan met de bespreking van vrijheidstheorieën die elk een model hebben ontwikkeld om de individuele vrijheid te garanderen: het liberalisme, het republicanisme en het socialisme. Na dit hoofdstuk volgt een besluit, waarin Braeckman — in het spoor van Arendt — tot een eigen stellingname komt: “(I)k (ben) van oordeel dat de opvatting van de menselijke vrijheid als een innerlijk wilsvermogen of als vrije wil (…) uiteindelijk een dood spoor vormt. (…) (V)rijheid (is) niet een of ander kenmerk van het individu (…), maar (…) (heeft) fundamenteel te maken met de intersubjectieve, publieke en dus ook politieke dimensie van het menselijk handelen” (pp. 151 - 152). Dat maakt vrijheid echter meteen kwetsbaar en is daarom volgens Braeckman enkel mogelijk in een democratisch regime: “het publieke karakter van de vrijheid vraagt dat de politieke macht die de publieke ruimte reguleert en controleert op haar beurt onder de controle staat van de vrijheid” (p. 155).

Het is duidelijk dat Vrijheid een veel ruimer publiek kan aanspreken dan enkel jongeren die het Junior College volgen. Het biedt een mooie bloemlezing van de filosofische denktraditie rond dit thema die de lezer aan het denken zet. Het is interessant dat Antoon Braeckman na het grotendeels min of meer docerende deel ook een eigen standpunt durft in te nemen dat bovendien uitdaagt tot engagement. De vraag blijft dan misschien wel of het onderzoek naar de publieke voorwaarden voor vrijheid uiteindelijk toch niet terugvoert naar het belang van de individuele vrije wil. In de bespreking daarvan misten we overigens een vermelding van de experimenten van Benjamin Libet. In Leuven is de discussie over het al dan niet bestaan van de vrije wil weliswaar veel minder levendig dan in Gent (zie bv. Jan Verplaetses Zonder vrije wil), maar ook internationaal is het een hot item en dit wordt voor de lezer toch enigszins verborgen gehouden. In dat opzicht hadden we overigens ook wel een verwijzing naar de ideeën van Peter Strawson (cf. Freedom and Resentment) verwacht. Braeckman suggereert in het begin dat de interesse voor vrijheid van alle tijden is, maar heeft het er later toch over dat er een breekpunt is in de 16de eeuw, als de individuele vrijheid ‘opeens’ zo belangrijk wordt. Hij legt echter niet uit hoe dat dan komt en we misten hier ook wel een verwijzing naar wat Herman De Dijn over de vrijheidsideologie heeft geschreven (vgl. Hoe overleven we de vrijheid; De Dijn geeft overigens zelf evenmin een sociologisch-historische verklaring van die ‘ideologie’). Wat de uiteenzetting van de verschillende filosofen en filosofieën betreft zijn ook wel enkele opmerkingen mogelijk. Als men verwijst naar de Atheense democratie, heeft men nogal eens de neiging niet te vermelden dat de grootste Griekse denkers, Plato en Aristoteles, afkering stonden van dit model. En ook op onze moderne democratie valt uiteraard wel het een en ander aan te merken. In verband met Augustinus is het wellicht eerder zo dat de vrije wil dient om te verklaren waarom de mens soms bewust het kwade doet, dan waarom er ondanks God kwaad bestaat. Het stuk over Spinoza lijkt voor leken toch te ingewikkeld, terwijl dat over Heidegger dan weer verrassend helder was. In verband met Kant is de stelling dat “een handeling pas dan als een moreel goede handeling geldt, als we redelijkerwijze kunnen wensen dat iedereen diezelfde handeling zou stellen” (p. 45) niet helemaal accuraat, omdat het niet de handeling, maar de maxime is die universaliseerbaar moet zijn en handelingen voor Kant op zich nooit goed of slecht zijn. In het stuk over Sartre had een verband tussen de menselijke vrijheid en het (zelf)bewustzijn veel kunnen verhelderen. Arendts voorstel om vrijheid aan ‘nieuwheid’ te koppelen blijft in mijn ogen vreemd en weinig overtuigend. Wat Nietzsche betreft zou de lectuur van Paul van Tongerens boek over het Europese nihilisme kunnen helpen om de zaken scherper te stellen en mag toch wel vermeld worden dat de vrije wil ook volgens Nietzsche een illusie is (zie hierover de belangrijke artikelen van Herman Siemens en Marco Brusotti in Nietzsche on Kantian Ethics) en het ‘zelf scheppen van waarden’ daarom niet geïnterpreteerd mag worden als een alternatieve invulling van de traditionele ethiek, die bij Nietzsche voorgoed heeft afgedaan (Jenseits von Gut und Böse). Het blijft uiteraard heel moeilijk om binnen een tamelijk kort bestek alles wat er gedacht is over vrijheid uitgebreid weer te geven en uit te leggen (een vermelding van het bekende gedachtenexperiment van Harry Frankfurt (en dat van Locke) zou jonge lezers waarschijnlijk ook kunnen prikkelen). Dat mogen we van een publicatie als deze niet verwachten. Zoals gezegd heeft het vooral de verdienste een filosofisch veld open te leggen en ook de politieke en sociaaleconomische dimensies van het denken over vrijheid te beklemtonen. Het kan daarom als instap zeker aangeraden worden.

Philippe LEPERS